Groei en Ontwikkeling Flashcards

1
Q

Nonsense mutatie

A

Dit is een mutatie die leidt tot een voortijdig stopcodon: TAA, TAG, TGA.

Dit leidt tot een verkort, niet functioneel eiwit. Het is vrijwel altijd pathogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Frameshift mutatie

A

Dit leidt tot insertie of deletie van aantal nucleotiden dat NIET deelbaar is door drie.

Hierdoor verschuift de aflezing van aminozuren en worden andere aminozuren ingebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Splice site mutatie

A

Dit kan leiden tot 2 veranderingen:

  1. Exon wordt overgeslagen
  2. Intron wordt overgeslagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Missense mutatie

A

Hier wordt door een mutatie een ander aminozuur ingebouwd.

Dit verandert niet altijd de functie van het eiwit en is dus niet altijd pathogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reciproque translocatie

A

Translocatie tussen twee heterogene chormosomen. Dit is meestal asymptomatisch. Bij doorgeven van genetische informatie kan hierdoor wel kinderen met partiele trisomie of monosomie ontstaan.

Breekpunt: korte of lange chromosoomarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Robertiaanse translocatie

A

Dit kan alleen gebeuren bij:
- 13, 14 15, 21 en 22.

Het centromeer ligt hier ver aan het uiteinde. De chromosomen met kleine p arm bevatten vrijwel geen biologisch materiaal en gaan verloren. De chromosomen met lange q worden 1 chromosoom. Dit leidt tot normaal fenotype, maar met 45 chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Penetrantie

A

Mutatie is in alle cellen aanwezig, maar kont niet in alle cellen tot uiting. Dit is individueel afhankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Variabele expressie

A

De mutatie is in alle cellen aanwezig en komt ook in alle cellen tot uiting, maar op een variabele manier. Het klinisch beeld bij pt 1 is anders dan bij pt 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anencephalie

A

Schedel wordt niet aangelegd, waardoor hersenen verdwijnen door blootstelling aan toxisch vruchtwater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Contra-indicaties inleiden

A

Absoluut:

  • Dwarsligging
  • Klassieke sectio in voorgeschiedenis
  • Placenta praevia (placenta voor de geboortuitgang)
  • Vasa praevia (vaten voor de geboorteuitgang)

Relatief;

  • sectio in anamnese
  • stuitligging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Amniotomie

A

Instrumenteel doorbreken van de vliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

APGAR-score

A

Dit wordt bepaald na 1, 3, en 10 minuten.

  • Ademhaling
  • Pols en hartslag
  • Spiertonus
  • Kleur van de huid
  • Reactie op prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

GM-eigenschappen placenta

A
  • Klein moleculair gewicht
  • Lipofiele stoffen
  • Niet-geisoleerde stoffen
  • Ongebonden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Necrotiserende enterocolitis (NEC)

A

Darmwand ontsteking met necrose en perforatie.

Sympt:

  • bolle buik
  • bloederige ontlasting
  • retentie
  • lucht in buik op BOZ

Beh:
AB en stop orale voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Periventriculaire leukomalacie

A

Cystevorming bij een te laag CO2 of ischemie van de hersenen. Dit is vaak in motorische deel.
- spastische quadriplegie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intraventriculaire hemorrhage

A

Bloeddrukschommelingen in plexus choroïdeus. Hierdoor ontstaan intraventriculaire bloedingen.

Diagnostiek: echo fontanellen.

17
Q

Persisterende ductus van Botalli

A

Dit is een linksrechtsshunt. Hierdoor ontstaat longovervulling.

Sympt:

  • dyspneu
  • lage BP

Beh: NSAID

18
Q

Brainsparing

A

Dit is een toegenomen doorbloeding naar belangrijke organen zoals hersenen, hart en bijnieren ten opzichte van andere organen.

19
Q

Asfyxie

A

Dit is een ernstig zuurstoftekort rondom de geboorte met klinische verschijnselen.

Neonatale encefalopathie:

  • Hypotonie
  • Voedingsproblemen
  • Veranderd bewustzijn

Symptomen >3:

  • Late deceleraties bij foetale monitoring
  • Vertraagde start ademhaling
  • Arteriele navelstreng bloedgaswaarde <7,1
  • APGAR <7 na 5 minuten
  • Multiorgaanfalen.
20
Q

Encephalocele

A

Gat in schedel waardoor hersenen kunnen uitstulpen. Er is relatief klein hoofd omdat er geen groei van hersenen in de schedel is.

21
Q

Chiari malformatie

A

Vorm en positie van kleine hersenen zijn veranderd waarbij onderste deel tot in wervelkanaal reikt. Dit zijn eerste tekenen van spina bifida.

22
Q

Spina bifida

A

Ruggenwervels sluiten niet goed rondom ruggenmerg.

Echo:

  • Lemon sign
  • Banana sign (cerebellum in achterhoofdgat met als gevolg hydrocephalie)
  • Menigocele (vliezen komen buiten de rug te liggen: bolletje op onderrug)
23
Q

Spina bifida occult

A

Gesloten spina bifida.
Afwijking wordt pas laat gezien. Er is na geboorte sprake van abnormale beharing onderrug, abnormale verkleuring, putje in midden ruggengraat.

24
Q

Processus nasalis lateralis

A

Neusvleugels,

Laterale zijde neus

25
Q

Processus nasalis medialis

A

Neusrug, philtrum

26
Q

Prominentia maxillaris

A

Wang, bovenlip

27
Q

Prominentia mandibularis

A

Kaak, kin, onderlip

28
Q

Combinatietest

A

Dit is een niet-invasieve risicoinschatting op numerieke afwijkingen.

  1. Maternale leeftijd
  2. PAPPA en B-HCG
    Bij SvD is PAPPA verlaagd en B-HCG verhoogd
  3. Nekplooimeting
29
Q

Placentabarriere (buiten naar binnen)

A

Syncytiotrofoblast
Cytotrofoblast
Extra embryonaal mesoderm
Endotheel capillairen kind.