grammer Flashcards

1
Q

verleden tijd past simple

A

als iets in het verleden is gebeurd en als het belangrijk is wanneer

werkwoord + ed

ontkennen of vragend : did of didnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

toen aan de gang past continuos

A

gebruik als je zegt wat er op een bepaald moment aan de gang was of wat je aan het doen was

maak met verleden van to be (was / were) + werkwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voltooid tegenwoordige tijd : present perfect

A

gebruik als
1 : iets is gebeurd en niet belangrijk is wanneer

2 iets in het verleden is begonnen en nogsteeds doorgaat in de zin staat vaak since for in

3 iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet

4 iets net of iets nog niet is gebeurd woorden zoals just lately recently en yet

maak je met have / has + voltooid deelwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

used to

A

gebruik used to + hele werkwoorden om te zeggen wat vroeger gebeurde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lidwoord articles

A

soms geen lid woord (the an a)

gebruik the niet als het in het algemeen verwijst naar : een publiek gebouw een jaargetijde of maaltijd

wel the als iets specifiek verwijst naar : jaargetijde publiek gebouw maaltijd

ook bij na play als je het hebt over een muziek instrument

bij volgende uitdrukking
the sooner te better
to be at work
to go by car
to dress in white

well a of an bij een beroep nationaliteit of religie
geen bij beroep dat 1 iemand doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly