Gramatica Flashcards
1
Q
Het rijbewijs
A
El carnet de conducir
2
Q
Zich vergissen de toets
A
Equivocarse la tecla
3
Q
Aanpassen
A
Ajustar
4
Q
De knop
A
El botón
5
Q
Knipperend met tussenpozen verschijnd
A
Intermitente
6
Q
De handeling, de operatie
A
La operación
7
Q
Selecteren
A
Seleccionar
8
Q
Opruimen
A
Ordenar
9
Q
Afmaken, hier: uit lezen
A
Terminar
10
Q
Huren
A
Alquilar
11
Q
Naar de Universiteit gaan
A
Ir a la universidad
12
Q
Het is donker
A
Es de noche
13
Q
Het antwoordaparaat
A
El contestador
14
Q
Zijn tanden poetsen
A
Lavarse los dientes
15
Q
Klaar zijn met
A
Terminar de + verbo infinitivo