glossary Flashcards

1
Q

!

A

De logische operator ‘niet’: deze geeft waar terug als het argument onwaar is en omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

&&

A

De logische operator ‘en’: deze geeft waar terug als beide argumenten waar zijn en anders geeft deze onwaar terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

||

A

De logische operator ‘of’: deze geeft waar terug als één van beide argumenten waar is en anders geeft deze onwaar terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aaneenschakelen van strings

A

Het combineren van strings met behulp van de operator +.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aanroepsequentie of stack

A

De opeenvolging van de naam van de methode waarin het huidige statement voorkomt, de naam van de methode van waaruit de huidige methode is aangeroepen en de naam van de methode van waaruit die methode was aangeroepen,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

abstract

A

Het sleutelwoord dat wordt gebruikt om een abstracte methode of klasse aan te duiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

abstracte klasse

A

Een klasse die niet bedoeld is om instanties van te maken, maar enkel als superklasse voor andere klassen dienst doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

abstracte methode

A

Een definitie van een methode die bestaat uit een header, maar geen body.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

abstractie

A

De mogelijkheid om details van onderdelen te negeren om de aandacht te richten op een probleem op een hoger niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

access-modifier

A

Deze definiëren de zichtbaarheid van een veld, constructor of methode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

accessormethode

A

Deze retourneert informatie over de toestand van een object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

actuele parameter

A

De waarde van een parameter die aan een constructor of methode is doorgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afbreekpunt

A

Markering van een regel die ervoor zorgt dat de debugger de uitvoering van het programma pauzeert als deze regel bereikt wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

afdrukstatement

A

Een zeer eenvoudig en simpel hulpmiddel bij het debuggen van een toepassing: de code wordt tijdelijk gewijzigd door op bepaalde plaatsen de toepassing de waarde van enkele variabelen te laten afdrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

afgeschermde toegang

A

De benaderbaarheid van methodes en velden die betekent dat deze enkel vanuit subklassen (direct of indirect) kunnen worden benaderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afhankelijkheid

A

Deze term verwijst naar de onderlinge verbondenheid van klassen. De bedoeling is om dit zo zwak als mogelijk te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

afvangen van een exception

A

Het schrijven van code om te voorkomen dat een exception een programma laat stoppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

analyse en ontwerp

A

De initiële stappen bij het ontwikkelen van een softwaresysteem, waarbij op basis van de taken voor het softwarepakket wordt beslist welke klassen er zullen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

anoniem object

A

Een object dat rechtstreeks aan een methode wordt gegeven zonder het eerst in een variabele op te slaan of een object dat via een methode wordt verkregen en waarop onmiddelijk een andere methode wordt opgeroepen zonder het object eerst in een variabele op te slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

anonieme inwendige klasse

A

Een klasse die tekstueel binnen een andere klasse gedeclareerd is door een supertype te benoemen gevolgd door een blok dat de implementatie bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

array

A

Een speciaal type collectie waarin een onveranderlijk aantal elementen kan worden opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

assertion

A

Een bewering die bij normale uitvoering van een programma waar moet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

autoboxing

A

Het principe dat een primitief type gewoon gebruikt kan worden in een context waarin een wrappertype nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

AWT

A

Een oudere grafische-interfacebibliotheek van Java.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bepaalde iteratie

A

De stijl waarbij op het moment dat de lus start exact bekend is hoe vaak deze lus doorlopen zal worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

bereik

A

Het deel van de broncode van waaruit een bepaalde variabele kan worden benaderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

bewaakt statement

A

Een statement in een try-blok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

bibliotheek van derden

A

Nuttige klassen die door anderen geschreven zijn en niet standaard met Java meegeleverd worden. Deze kunnen op dezelfde manier als de standaard Java-bibliotheek gebruikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

body van een methode

A

Het deel van de methode dat de eigenlijke code bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

booleaanse expressie

A

Een stuk code dat slechts twee mogelijke waarden heeft: waar en onwaar.
Dit wordt vaak gebruikt om een keuze te maken in een conditioneel statement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

BorderLayout

A

Een lay-outmanager die maximaal vijf componenten in een vast stramien plaats: CENTER, NORTH, SOUTH, EAST en WEST.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

BoxLayout

A

Een lay-outmanager die de componenten verticaal of horizontaal rangschikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

broncode

A

De tekst waarin de structuur en het gedrag van alle objecten van een klasse wordt vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

BufferedReader

A

Klasse die bij constructie een andere reader als argument kan nemen en de mogelijkheid biedt om invoer regel per regel in te lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

cast-operator

A

De naam van een type tussen ronde haakjes. Deze vertelt het typesysteem expliciet dat de variabele een object van dat type bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

catch-blok

A

Een reeks van statements die uitgevoerd worden als de corresponderende exception wordt afgevangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Class

A

Een klasse waarvon de instanties verschillende klassen voorstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

ClassCastException

A

De foutmelding die door het runtimesysteem wordt gegeneerd als er expliciet wordt gezegd dat een variabele een object van een bepaald type bevat en dit niet het geval is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

cohesie

A

Deze term beschrijft hoe goed een stuk code verwijst naar een logische taak of entiteit.
Goed klassenontwerp is herkenbaar aan een hoge moge mate van cohesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

collectie

A

Een object dat een willekeurig aantal andere objecten kan bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

commentaar

A

Regels tekst die in de broncode worden bijgevoegd en bedoeld zijn voor menselijke lezers en niet voor de computer. Ze dienen om de broncode toe te lichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

compiler

A

Het programma dat de broncode omzet naar machinetaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

compileren

A

De actie van het omzetten van de broncode naar machinetaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

component

A

Eén van de afzonderlijke delen waaruit een grafische interface is opgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

concrete klasse

A

Een klasse die niet abstract is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

ConcurrentModificationException

A

De foutmelding die gegeven wordt, als we een collectie wijzigen (bvb door een element te verwijderen via een remove-methode) terwijl er een iteratie bezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

conditioneel statement

A

Deze resulteert in één van twee mogelijke acties afhankelijk van het resultaat van een test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

constante

A

Een variabele waarvan de waarde tijdens de uitvoering van ene toepassing niet meer kan veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

constructor

A

Speciale methode die ervoor verantwoordelijk is dat een object bij de creatie op de juiste manier wordt ingesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

container

A

Een Swing-component die willekeurige groepen andere componenten kan bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

CRC-kaart

A

Een schema waarin voor een klasse een overzicht wordt gegeven van de naam van de klasse, de verantwoordelijkheden van de klasse en de medewerkers van de klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

debuggen

A

Het opsporen van de oorzaak van een fout en deze vervolgens verhelpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

debugger

A

Een programma waarmee programmeurs een toepasing stap voor stap kunnen uitvoeren om zo programmeerfouten op te sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

declaratie

A

Een regel code die een variabele aanmaakt. Deze bevat de naam en het type van de variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Decorator

A

Een design pattern dat een oplossing biedt voor het probleem van het toevoegen van functionaliteit aan een bestaand object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

defensief programmeren

A

De techniek waarbij je probeert te voorspellen wat er allemaal kan fout gaan en voorzieningen treft om hiermee om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

design pattern

A

Een combinatie van een omschrijving van een vaak voorkomend automatiseringsprobleem en een omschrijving van een kleine set klassen en onderlinge relaties waarmee dat probleem kan worden opgelost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

duplicatie van code

A

Dit kenmerk van slecht ontwerp komt er op neer dat bijna dezelfde regels code meer dan één keer in een toepassing gebruikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

dynamische type

A

Het type van het object dat opgeslagen is in de variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

EmptyBorder

A

Een rand die een lege ruimte aan de buitenrand van een component toont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

enumeratietypes of enums

A

Een programmeertaalfunctie die het mogelijk maakt een type met een vast aantal implementaties te definiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

.equals

A

Een methode die elk object in Java heeft en die gebruikt wordt om inhoudelijke gelijkheid te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

EtchedBorder

A

Een rand die een geëtste rand rond een component weergeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

evaluatievak

A

Het gebied in BlueJ waarin expressies kunnen ingegeven worden om het resultaat te bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Exception

A

Een object dat informatie bevat over een programmafout en dat wordt opgegooid om aan te geven dat er een fout is ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

exception-handler

A

Programmacode die statements bewaakt waarin een exception kan opgegooid worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

expressie

A

Deel van een statement dat een berekening doet. Dit kan gaan van één variabele tot een ingewikkelde formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

extends

A

Het sleutelwoord dat de overervingsrelatie definieert. Dit wordt gebruikt in de subklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

externe methodeaanroep

A

Statements waarin een methode van een ander object wordt aangeroepen met behulp van de puntnotatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Factory

A

Een design pattern dat een interface levert voor het maken van objecten, maar waarbij nog niet vast staat welk specifiek type object gemaakt zal worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

File

A

Een klasse uit java.io die een extern bestand voorstelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

FileReader

A

Klasse waarmee invoer uit een bestand teken per teken kan ingelezen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Files

A

Een klasse met statische methodes om attributen op te vragen van een Path-object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

final

A

Het sleutelwoord dat gebruikt wordt om een variabele als een constante te definiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

finally-clausule

A

Een reeks van statements die altijd uitgevoerd moeten worden na een bewaakt statement, ongeacht of er een exception ontstaat of niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

fixture

A

Een set objecten in een vooraf gedefineerde toestand die dient als basis om componenten te testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

FlowLayout

A

Een lay-outmanager die de componenten van links naar rechts rangschikt zonder hun afmetingen aan te passen. Indien er onvoldoende ruimte is, wordt er een volgende ‘regel’ begonnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

for-each-lus

A

Een constructie die een reeks statements herhaalt voor elk element uit een collectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

for-lus

A

Een constructie die een reeks statements herhaalt nadat eerst een initialisering is uitgevoerd. De statements worden herhaald zolang een bepaalde booleaanse expressie waar is. Na elke reeks wordt er een bepaalde actie uitgevoerd. Deze actie is meestal het veranderen van een index.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

formele parameter

A

Een naam van een variabele in de header van een constructor of een methode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Frame

A

De naam in Java voor de hiërarchisch hoogste vensters. Deze worden bestuurd door het vensterbeheer van het besturingssysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

gebeurtenisafhandeling

A

Deze term verwijst naar het reageren op gebeurtenissen die door gebruiks geïnitieerd zijn, zoals een muisklik of invoer via een toetsenbord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

gebeurtenisluisteraarinterface

A

Interface die een object moet implementeren om te luisteren naar componentgebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

gebruikersinterface

A

Het deel van de toepassing dat op het scherm wordt weergegeven en waarmee interactie met een gebruiker mogelijk wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

gecontroleerde exception

A

Een exception waarvoor wel controles van de compiler nodig zijn: Java eist hier het gebruik van throws-clausules en try-blokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

generieke klasse

A

Een klasse die geparameteriseerd is met een tweede type.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

GridLayout

A

Een lay-outmanager die de componenten volgens een gelijkmatig raster rangschikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

handmatig doorlopen van een programma

A

Het regel-voor-regel bekijken van de code en de veranderingen in de toestand en het gedrag van de toepassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

.hashCode

A

Een methode die elk object in Java heeft en die een gehele waarde retourneert die het object representeert, zodanig dat twee objecten dezelfde waarde hebben als ze inhoudelijk gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

header van een klasse

A

Het buitenste gedeelte van een klasse. Deze bevat een accessmodifier, het sleutelwoord class en de naam van de klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

header van een methode

A

Het eerste deel van een methode. Deze bevat de naam, het type en de parameters. Ook wel signatuur genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

hergebruik van code

A

Het principe dat de subklasse de methodes van de superklasse erft en deze dus niet opnieuw moet implementeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

herschikken

A

De activiteit waarmee de structuur van een bestaand ontwerp wordt aangepast om een goed klassenontwerp te behouden wanneer de toepassing wordt gewijzigd of uitgebreid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

if-statement

A

Een andere naam voor een conditioneel statement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

implementatie van een klasse

A

De complete broncode die een klasse definieert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

implements

A

Het sleutelwoord dat gebruikt wordt in de header van een klasse of een interface om aan te geven dat het corresponderende type een subtype is van het type dat bij een opgegeven interface hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

impliciete afhankelijkheid

A

De situatie waarbij een klasse steunt op de interne informatie van een andere klasse, maar waarbij dit niet direct duidelijk is (i.e er worden geen compileerfouten veroorzaakt bij een wijziging).

98
Q

importeren

A

Actie waarna het mogelijk is om een klasse die niet in hetzelfde package zit als de huidige klasse toch te gebruiken met enkel de naam van de klasse.

99
Q

import-statement

A

Regel bovenaan een klassenbestand die er voor zorgt dat een bepaalde klasse (of een verzameling van klassen) kan gebruikt worden in de huidige klasse.

100
Q

index

A

De positie van een object in een collectie.

101
Q

informatie verbergen

A

Het principe dat zegt dat interne informatie van de implementatie van een klasse onzichtbaar moet zijn voor andere klassen.

102
Q

inhoudelijke gelijkheid

A

De vorm van gelijkheid van objecten die getest wordt met behulp van de methode equals.

103
Q

inhoudspaneel

A

Het onderdeel van een frame dat de overige componenten bevatten.

104
Q

inkapseling

A

Dit principe betekent dat alleen informatie over wat een klasse kan doen zichtbaar is en niet hoe dit gebeurt.

105
Q

instanceof

A

De operator die controleert of het dynamische type van een variabele een gegeven klasse of een subklasse van een gegeven klasse is.

106
Q

instantie

A

Een synoniem van object.

Wordt gebruikt om te benadrukken dat objecten van een bepaalde klasse zijn.

107
Q

instantievariabele

A

Andere naam voor een veld.

Deze bevat gegevens die door een object gebruikt worden.

108
Q

int

A

Het type dat in Java wordt gebruikt om gehele getallen voor te stellen.

109
Q

interface

A

Een specificatie van een type (typenaam en methodes) die geen implementatie van de methodes definieert.

110
Q

interface van een klasse

A

Deze beschrijft wat een klasse doet en hoe deze kan worden gebruikt zonder de implementatie weer te geven.

111
Q

interne methodeaanroep

A

Statement in een methode waarin een methode van hetzelfde object wordt aangeroepen.

112
Q

inwendige klasse

A

Een klasse die tekstueel binnen een andere klasse gedeclareerd is.

113
Q

IOException

A

Klasse voor exceptions die opgegooid worden bij fouten tijdens invoer/uitvoerbewerkingen.

114
Q

iteratieve ontwikkeling

A

Werkwijze om software te onwikkelen: de ontwikkeling doorloopt meermaals de fases analyse-ontwerp-implementatie-feedback.

115
Q

Iterator

A

Een object waarmee alle elementen van een collectie kunnen worden bekeken.

116
Q

javadoc

A

Het gereedschap in Java-systemen om op basis van bronbestanden een interfaceomschrijving te genereren.

117
Q

java.io

A

De package dat de meeste klassen met betrekking tot invoer en uitvoer verzamelt.

118
Q

Java-klassenbibliotheekdocumentatie

A

Deze bevat informatie over alle klassen die met Java meegeleverd worden.

119
Q

java.lang

A

De naam van het package dat standaard wordt geïmporteerd in elke klasse.

120
Q

java-object

A

Deze fungeert als model voor één van de elementen waarin een probleem kan worden opgesplitst.

121
Q

JComboBox

A

Een component die een keuzelijst weergeeft waarvan er slechts één tegelijk geselecteerd kan zijn.

122
Q

JDialog

A

De klasse die dialoogvensters voorstelt.

123
Q

JLabel

A

Een component die zowel tekst, afbeeldingen als beide kan weergeven.

124
Q

JList

A

Een component die een lijst van waarden weergeeft waarvan er geen, één of meerdere geselecteerd kunnen zijn.

125
Q

JOptionPane

A

Een klasse die gebruikt kan worden voor dialoogvensters met een standaardstructuur.

126
Q

JScrollPane

A

Een component die een andere component kan bevatten en indien deze component te groot is om weer te geven, schuifbalken zal voorzien om het zichtbare deel van deze component te selecteren.

127
Q

Junit

A

Een populair testkader voor het uitvoeren van componententests en regressietests.

128
Q

klasse

A

Deze vormt de basis voor een object. Ze beschrijft de aard van een object. De objecten zelf zijn opzichzelfstaande exemplaren hiervan.

129
Q

klassenbibliotheek

A

Een verzameling van nuttige en algemeen bruikbare klassen die bij een objectgeoriënteerde taal hoort.

130
Q

klassencohesie

A

Mate waarin een klasse een goedomschreven entiteit vormt.

131
Q

klassendiagram

A

Een statisch beeld van een programma dat een overzicht geeft van de klassen van een toepassing en hun onderlinge relaties.

132
Q

klassenvariabele of statische variabele

A

Een veld waarvan er maar exact één exemplaar is, onafhankelijk van het aantal gemaakte instanties.

133
Q

lay-out

A

Het rangschikken van de componenten op het scherm.

134
Q

lay-outmanager

A

Een object dat verantwoordelijk is voor het beheer van de plaatsing van de componenten op het scherm.

135
Q

levensduur

A

Deze beschrijft hoe lang een bepaalde variabele zal blijven bestaan voordat deze wordt vernietigd.

136
Q

logische fout

A

Een fout waarbij het programma compileert en werkt zonder dat er een duidelijke fout aanwezig is, maar een verkeerd resultaat geeft.

137
Q

logische operator

A

Deze gebruikt booleaanse waarden als argument en produceert een nieuwe booleaanse waarde als resultaat.

138
Q

lokale variabele

A

Deze wordt binnen één enkele methode gedeclareerd en gebruikt. Het bereik en de levensduur zijn beperkt tot die van de methode zelf.

139
Q

lus

A

Constructie die gebruikt kan worden om een reeks statements steeds opnieuw uit te voeren, zonder dat de reeks steeds opnieuw geschreven hoeft te worden.

140
Q

main

A

De naam van de methode die Java uitvoert als er gevraagd wordt om een klasse ‘uit te voeren’. Deze methode moet een specifieke signatuur hebben.

141
Q

map

A

Een collectie waarin sleutel-waardeparen als records worden opgeslagen. De waarden kunnen opgezocht worden aan de hand van de sleutel.

142
Q

meervoudige overerving

A

De situatie waarbij een klasse meer dan één superklasse heeft.

143
Q

menubalk

A

Een optioneel onderdeel van een frame. Dit bevat de menu’s van het frame.

144
Q

methode

A

Deel van het object dat verantwoordelijk is voor het gedrag van het object. Deze levert de functionaliteit.

145
Q

methodeaanroep

A

Statement dat bestaat uit de naam van een methode gevolgd door een (eventueel lege) parameterlijst.

146
Q

methodecohesie

A

Mate waarin een methode verantwoordelijk is voor exact één goed gedefinieerde taak.

147
Q

methode-lookup

A

De procedure waarmee Java bepaalt welke methode er moet worden uitgevoerd.

148
Q

methodestub

A

Een voorlopige vervanger voor een publieke methode met de juiste signatuur, maar met een lege body.

149
Q

modularisatie

A

Het proces waarmee iets in goed gedefinieerde delen wordt opgesplitst die afzonderlijk kunnen worden uitgewerkt en op geod gedefineerde manieren samenwerken.

150
Q

module-operator (%)

A

Deze berekent de rest van een gehele deling.

151
Q

multi-catch

A

Een taalfunctie in Java die toelaat om meerdere exceptions tegelijkertijd af te handelen met dezelfde reeks statements.

152
Q

mutatormethode

A

Deze verandert de toestand van een object.

153
Q

negatief testen

A

Het testen van gevallen die volgens verwachting moeten mislukken.

154
Q

new

A

De operator die moet worden gebruikt om een nieuw object aan te maken.

155
Q

null

A

Het Java-sleutelwoord dat wordt gebruikt in de betekenis ‘geen object’ wanneer een objectvariabele op dat moment niet verwijst naar een bepaald object.
Een veld dat niet expliciet geïnitialiseerd is, zal standaard deze waarden hebben.

156
Q

Object

A

De klasse waarvan alle klassen overerven die geen expliciete superklasse hebben.

157
Q

objectdiagram

A

Een dynamisch beeld van een programma dat een overzicht geeft van de objecten en hun onderlinge relaties op een bepaald moment tijdens de uitvoering van een toepassing.

158
Q

objectenbank

A

Het gebied in BlueJ waarin de objecten worden weergegeven. Het bevindt zich onderaan het scherm.

159
Q

objectinspector

A

Binnen BlueJ is dit een vergrote weergave van een instantie waarin de opgeslagen attributen worden weergegeven.

160
Q

objecttype

A

Een type dat bepaald wordt door een klassenaam.

161
Q

objectverwijzing

A

De inhoud van een variabele van een objecttype. Deze bevat niet het eigenlijke object, maar enkel de locatie van het object in het geheugen.

162
Q

Observer

A

Een design pattern dat een scheiding realiseert tussen model en weergave.

163
Q

onbepaalde iteratie

A

De stijl waarbij op het moment dat de lus start nog niet bekend is hoe vak deze lus doorlopen zal worden.

164
Q

onderhoudsvriendelijk schrijven

A

Het zodanig schrijven van code dat fouten in eerste instantie voorkomen worden en als ze er desondanks toch inglippen, dat ze zo eenvoudig mogelijk gevonden kunnen worden.

165
Q

ongecontroleerde exception

A

Een exception waarvoor geen controles van de compiler nodig zijn.

166
Q

ontwerpen op basis van verantwoordelijkheden

A

Dit is het proces waarbij klassen worden gedefinieerd met ieder een goed afgebakende taak.
Dit kan gebruikt worden om te bepalen welke klasse welke deeltaak van een taak van een toepassing zal implementeren.

167
Q

onveranderlijk

A

Eigenschap van een object die aangeeft dat de inhoud of toestand ervan niet gewijzigd kan worden nadat het object is aangemaakt. Strings zijnhiervan een voorbeeld.

168
Q

overerving

A

Het principe waarbij een klasse wordt gedefinieerd als een uitbreiding van een andere klasse.

169
Q

overervingshiërarchie

A

Het geheel van klassen die met elkaar verbonden zijn via de relatie ‘is een uitbreiding van’.

170
Q

overladen

A

Het concept van een klasse die meerdere constructoren of meerdere methodes met dezelfde naam heeft.
Dit is enkel mogelijk als de constructoren of methodes een andere set parametertypes accepteren.

171
Q

overschrijven

A

Het principe waarbij een subklasse een methode met dezelfde header als een methode in de superklasse declareert. Deze methode heeft normaal gezien een ander body. Deze nieuwe methode heeft een hogere prioriteit.

172
Q

.pack()

A

Een methode van frames die ervoor zorgt dat de componenten netjes gerangschikt worden en dat het frame de passende afmetingen krijgt.

173
Q

package

A

Een verzameling van klassen in Java.

174
Q

pair programming

A

Een element van de ‘extreme programming’-techniek. Hierbij programmeer je met twee mensen tegelijkertijd.

175
Q

parameters

A

Het mechanisme waarmee constructors en methodes waarden van buiten ontvangen.

176
Q

parsen

A

Het vaststellen van de onderliggende structuur in een gestructureerd bestand (zoals een CSV-bestand).

177
Q

Path

A

Een interface uit java.nio.file die sinds Java 7 een soortgelijke rol als de klasse File vervult.

178
Q

Paths

A

Een klasse met statische methodes om instanties die de interface Path implementeren te verkrijgen.

179
Q

polymorfe variabele

A

Een naam voor een variabele van een objecttype in Java aangezien deze objecten van verschillende types kan bevatten.

180
Q

polymorfisme van methodes

A

Het principe dat dezelfde methodeaanroep op verschillende momenten verschillende methodes kan aanroepen.

181
Q

positief testen

A

Het testen van gevallen die volgens verwachting moeten werken.

182
Q

primitieve type

A

Alle types die geen objecttypes zijn.

Voorbeelden zijn int, boolean, char, double en long.

183
Q

protected

A

Sleutelwoord dat ervoor zorgt dat methodes en velden enkel vanuit subklassen (direct of indirect) kunnen worden benaderd.

184
Q

prototype

A

Een versie van een systeem waarin sommige functies nog niet volledig zijn en daarom gesimuleerd worden.

185
Q

puntnotatie

A

Syntaxis om een lid van een object op te vragen.

186
Q

Random

A

Een klasse waarvan de instanties gebruikt kunnen worden om willekeurige getallen te genereren.

187
Q

referentiegelijkheid

A

Deze vorm van gelijkheid wordt getest met de operator == en betekent dat de twee variabelen naar hetzelfde object verwijzen.

188
Q

regressietest

A

Het opnieuw uitvoeren van tests die reeds eerder met succes uitgevoerd zijn.

189
Q

resultaat

A

De waarde die door een methode wordt geretourneerd. Deze wordt ook wel retourwaarde genoemd.

190
Q

return-statement

A

Deze is verantwoordelijk voor het retourneren van een waarde uit een methode.

191
Q

ruitnotatie

A

Java-syntaxis ingevoerd in Java 7 die het toelaat om het parametertype weg te laten in een constructor.

192
Q

scannen

A

Het samenstellen van afzonderlijke tekens tot gescheiden datawaarden.

193
Q

Scanner

A

Klasse die in staat is om bij het inlezen van gegevens, samengestelde tekenreeksen naar getypperde waarde (gehele getallen, drijven kommagetallen,…) om te zetten.

194
Q

scenario

A

Het verloop van een mogelijk interactie met een softwaresysteem. Op deze manier kan je meer inzicht krijgen in hoe het systeem moet omgaan met bepaalde situaties.

195
Q

scope highlighting

A

De gekleurde annotaties in BlueJ die een bereik aanduiden.

196
Q

serialisatie

A

Proces waarbij complete objecten en objecthiërarchieën in één enkele bewerking gelezen of weggeschreven worden.

197
Q

Serializable

A

De interface die een klasse moet implementeren om aan te geven dat dit objet kan weggeschreven worden naar of ingelezen worden uit een bestand.

198
Q

set

A

Een collectie waarin elk afzonderlijk element slechts eenmaal kan worden opgeslagen. Er wordt geen bepaalde volgorde bijgehouden.

199
Q

signatuur

A

Een andere naam voor de header van een methode. Deze bevat informatie die nodig is om die methode aan te roepen.

200
Q

Singleton

A

Een design pattern dat ervoor zorgt dat er slechts één instantie van een bepaalde klasse gemaakt kan worden.

201
Q

sleutelwoord

A

Naam voor woorden die deel uitmaken van de programmeertaal Java.
Voorbeelden zijn public, class,…

202
Q

.split()

A

Een methode van de klasse String waarmee een String-object opgedeeld kan worden in afzonderlijke substrings op basis van bepaalde tekens.

203
Q

standaard Java-bibliotheek

A

Een verzameling van nuttige en algemeen bruikbare klassen die met Java meegeleverd worden.

204
Q

statement

A

Het programmeer-equivalent van een zin.

205
Q

static

A

Het sleutelwoord dat gebruikt wordt om klassenvariabelen en klassenmethodes te definiëren.

206
Q

statische type

A

Het type van een variabele zoals is gedeclareerd in de broncode in het declaratiestatement van de variabele.

207
Q

String

A

Het type dat in Java gebruikt wordt om stukken tekst voor te stellen.

208
Q

subklasse

A

Een klasse die een uitbreiding is van een andere klasse. Deze klasse erft alle velden en methodes van deze andere klasse.

209
Q

substitutie

A

Het principe dat subtypeobjecten kunnen gebruikt worden wanneer er objecten van een supertype verwacht worden.

210
Q

subtype

A

De relatie van het type van een subklasse ten opzichte van het type van de superklasse. Variabele met het gedeclareerde type van de superklasse kunnen ook objecten van dit type bevatten.

211
Q

super

A

De code waarmee een subklasse toegang kan krijgen tot de componenten van de superklasse.

212
Q

super(…)

A

De aanroeping van een constructor van de superklasse vanuit een subklasse.

213
Q

superklasse

A

Een klasse die uitgebreid wordt door een andere klasse.

214
Q

Swing

A

Een recentere grafische-interfacebibliotheek van Java. Deze is gebaseerd op AWT.

215
Q

switch-statement

A

Deze constructie selecteert één reeks statements voor uitvoering uit meerdere verschillende opties op basis van de waarde van een variabele.

216
Q

syntaxfout

A

Een fout in de structuur van de broncode zelf.

217
Q

System.out.println

A

Deze methode print haar argument af op de teksterminal.

218
Q

testen

A

De activiteit om te controleren of een stuk code (een methode, klasse of programma) het bedoelde gedrag vertoont.

219
Q

testen van componenten

A

Het testen van afzonderlijke onderdelen van een toepassing.

220
Q

testen van toepassingen

A

Het testen van de werking van de complete toepassing.

221
Q

this

A

Sleutelwoord dat wordt gebruikt om naar het huidige object te verwijzen. Voornamelijk gebruikt wanneer velden verborgen worden door lokale variabelen.

222
Q

throws-clausule

A

Een deel van de header van een methode waarin gedeclareerd wordt dat die methode een bepaalde exception kan opgooien.

223
Q

throw-statement

A

Een statement waarin een exception wordt opgegooid.

224
Q

titelbalk

A

Het bovenste onderdeel van een frame. Deze bevat de title van het frame en meestal enkele controleknoppen om het venster te minimaliseren, maximaliseren en sluiten.

225
Q

toekenningsstatement

A

Hierin wordt de waarde rechts van het gelijkheidsteken opgeslagen in de variabele die links van het gelijkheidsteken wordt genoemd.

226
Q

toestand

A

De verzameling waarden van alle velden waarmee een object gedefineerd wordt.

227
Q

.toString()

A

Een methode die elk object in Java heeft en die een tekstuele representatie van het object retourneert.

228
Q

try-met-bronnen (automatic resource management)

A

Constructie in Java waarbij objecten die de interface AutoClosable implementeren kunnen gesloten worden na een reeks statements zonder dat dit door de programmeur moet gebeuren.

229
Q

type

A

Dit geeft aan welke soort waarden een variabele kan hebben.

230
Q

unboxing

A

Het principe dat een wrappertype gebruikt kan worden in een context waarin een primitief type nodig is.

231
Q

veld of attribuut

A

Een variabele waarin een bepaalde waarde voor een object wordt bijgehouden.

232
Q

verdeel-en-heers

A

De techniek waarbij een probleem in kleine subproblemen wordt opgesplits die elk gemakkelijk op te lossen zijn.

233
Q

void

A

Het sleutelwoord dat gebruikt wordt om aan te geven dat een methode geen resultaat retourneert.

234
Q

volledige naam van een klasse

A

De naam van het package van de klasse, gevolgd door een punt, gevolgd door de naam van de klasse.

235
Q

watervalmethode

A

Werkwijze om software te ontwikkelen: de ontwikkeling verloopt in vaste fases die elkaar opvolgen in een vooraf gedefinieerde volgorde.

236
Q

werkwoord-naamwoordmethode

A

Methode om op basis van een omschrijving de klassen en objecten en hun associaties en interacties op te sporen.

237
Q

while-lus

A

Een constructie die een reeks statmeents herhaalt zolang een bepaalde booleaanse expressie waar is.

238
Q

wijzigingen lokaal houden

A

Dit is één van de doelen van een goed ontworpen klasse. Het wil zeggen dat een verandering in de ene klasse een minimaal effect heeft op andere klasses.

239
Q

wrapperklasse

A

Een klasse die een omhulsel vormt voor een primitief type zodat deze bijvoorbeeld in een collectie gebruikt kunnen worden.

240
Q

zwakke afhankelijkheid

A

Dit wil zeggen dat in een systeem elke klasse grotendeels op zichzelf staat en met andere klassen communiceert via een kleine, goed gedefinieerde interface.