gezondheidsgedrag Flashcards
Theorien over determinanten
Intra-indivuele determinanten:
Theory of planned behaviour: gedragsintentie, dmv attitudes, subjectieve normen en ervaren gedragscontrole. Omgeving van belang via cognities (sociale omgeving beinvloedt subjectieve norm en fysieke omgeving beinvloedt ervaren gedragscontrole)
Sociaal ecologische gedragsmodellen. Omgeving als determinant. Flay/Petraitis (Theory of Triadic Influence) maken een onderscheid tussen sociale, culturele en fysieke omgeving, waarbij binnen de categorieën een onderscheid is tussen proximale, distale en ultieme determinanten.
Gecombineerd met hoe dicht een omgevingsfactor bij de persoon staat, ontstaat een matrix van omgevingsdeterminanten, bv ANGELO-model (ANalysis Grid for Environments Linked to Obesity). op de ene as fysieke, economische, politieke en sociaal-culturele omgeving onderscheiden, andere as de micro- (waar mensen elkaar persoonlijk ontmoeten) en macro- (grootschaliger, anoniemere) omgeving.
Het bewijs voor de vermoedelijk belangrijke rol van de omgeving in eet- en beweeggedrag is nog zeer beperkt:
- een zwak theoretisch raamwerk:
de theorie aangaande omgeving en gedrag is nog onvoldoende ontwikkeld; - een beperkte scope:
veel onderzoek is gericht op de micro-omgeving en daarbinnen op enkele sociaal-culturele, fysieke en economische omgevingsfactoren; onderzoek naar macrofactoren, zoals de inrichting van de publieke omgeving, subsidieprogramma’s, belastingmaatregelen of wet- en regelgeving is nodig; - een zwak onderzoeksdesign:
er is veel dwarsdoorsnedenonderzoek gedaan, waarbij alleen uitspraken over samenhang kunnen worden gedaan, en niet over causale relaties tussen omgeving en gedrag; longitudinaal en experimenteel (interventie)onderzoek is nodig; - een zwak meetinstrumentarium:
er wordt nog veel gebruik gemaakt van niet gevalideerde zelfrapportages van eet- en beweeggedrag en er is een grote variatie in meetinstrumenten. Validatie is nodig.
De schuld voor de groei in prevalentie van overgewicht ligt in de interactie tussen gedrag en omgeving. Voorlichting alleen is onvoldoende om de epidemie van overgewicht te keren; veranderingen in de fysieke, sociale en economische omgeving zijn noodzakelijk en moeten door wet- en regelgeving worden afgedwongen om ongezond gedrag moeilijker en gezond gedrag makkelijker te maken.
Verandering van de omgeving is zelf meestal weer het gevolg van de verandering van gedrag. De kosten van overgewicht wordt voor Nederland geschat op 1-2 miljard euro
De schuld voor de groei in prevalentie van overgewicht ligt in de interactie tussen gedrag en omgeving. Voorlichting alleen is onvoldoende om de epidemie van overgewicht te keren; veranderingen in de fysieke, sociale en economische omgeving zijn noodzakelijk en moeten door wet- en regelgeving worden afgedwongen om ongezond gedrag moeilijker en gezond gedrag makkelijker te maken.
Verandering van de omgeving is zelf meestal weer het gevolg van de verandering van gedrag. De kosten van overgewicht wordt voor Nederland geschat op 1-2 miljard euro
Gezond gedrag is inkomensgerelateerd.
Gedrag sterk gerelateerd aan identiteit: gedrag is ook uiting van identiteit
Moderator: verandert sterkte van relatie
Gezond gedrag is inkomensgerelateerd.
Gedrag sterk gerelateerd aan identiteit: gedrag is ook uiting van identiteit
Moderator: verandert sterkte van relatie
RIVM Een gezonde leefomgeving definitie
is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.
Meer concreet is een gezonde leefomgeving een leefomgeving die
* schoon en veilig is
* uitnodigt tot bewegen, spelen en sporten
* fietsen, wandelen en OV-gebruik stimuleert en zorgt voor goede bereikbaarheid
* ervoor zorgt dat mensen elkaar kunnen ontmoeten
* rekening houdt met de behoeften van de (toekomstige) bewoners en specifieke bevolkingsgroepen (kinderen, ouderen, chronisch zieken, gehandicapten, lagere inkomensgroepen)
* een goede milieukwaliteit (geluid, lucht, bodem, externe veiligheid) heeft
* voldoende groen, natuur en water en aandacht voor klimaatadaptatie heeft
* gezonde en duurzame woningen heeft
* een aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimte heeft
* een gevarieerd aanbod aan voorzieningen (bijvoorbeeld woningen, scholen, winkels, cultuur, bedrijven, openbaar vervoersvoorzieningen, sport) heeft.
Het heeft dus zowel betrekking op de fysieke als op de sociale omgeving.
RIVM heeft een conceptueel kader opgesteld voor leefomgevingskwaliteit dat het uitgangspunt vormt voor het denken over gezonde leefomgeving. Beleving van mensen kan verschillen van wat er wordt gemeten:
De kwaliteit van de leefomgeving is hierin één van de factoren die onze kwaliteit van leven bepaalt en wordt bepaald door ruimtelijke, fysieke en sociale omgevingsfactoren. Naast meetbare (objectieve) kenmerken, zoals aantal decibel geluid of afstand tot groen in de wijk, zijn ook oordelen of percepties van mensen van belang, zoals hinder van geluid of tevredenheid met groenvoorzieningen (subjectieve kenmerken). Belangrijk daarbij is dat niet alleen objectieve kenmerken of meetgegevens van belang worden geacht, maar ook de beleving van mensen, zowel voor wat betreft de kwaliteit van de leefomgeving als voor de gezondheid. Deze beleving van bewoners kan nog wel eens verschillen van de situatie zoals vastgesteld op basis van de meetgegevens. Onderstaand schema maakt het bredere concept van de kwaliteit van leven inzichtelijk.
Positive deviants
zijn de positieve (gunstige) uitzonderingen. Het gaat hier om mensen die zich in kwetsbare sociale settings bewegen in een risicovolle omgevingscontext, die het tegen elke verwachting in beter doen dan andere mensen met dezelfde achtergrond en middelen, doordat zij op een positieve manier afwijken van het gemiddelde. Hun gedrag is ‘positive’ omdat ze handelingen verrichten die gunstig/gezond uitpakken. Zij zijn ‘deviant’ omdat ze gedrag vertonen dat afwijkt van de norm. Deze ‘positive deviants’ vinden, in vergelijking met anderen die in soortgelijke situaties verkeren en over dezelfde middelen beschikken, eerder en betere oplossingen voor problemen.
kritiek op de theorieën van omgevingsdeterminanten van gezondheidsgedrag
Veel van deze theorieën maken een onderscheid in verschillende niveaus van invloed vanuit de omgeving. Dit onderscheid is echter in de praktijk moeilijk te maken. Vaak hebben de niveaus onderling invloed op elkaar en vertonen ze overlap. Zo kunnen sommige mensen kwetsbaar zijn in een bepaalde omgeving die voor andere, meer veerkrachtige, mensen geen gevaarlijke omgeving is. Ook kunnen veranderingen op een macroniveau directe consequenties hebben voor omgevingen op een microniveau.
In de psychologie worden alfa- en omegastrategieën bij gedragsinterventies onderscheiden:
‘Making the healthy choice easy’ (alfa) versus ‘Making unhealthful choices more difficult’ (omega). Welke aanbeveling geeft prof. dr. Emely de Vet?
Voor gezondheidsinterventies is een combinatie van beide strategieën de meest effectieve aanpak
Nudges:
Ethisch of niet (autonome keuze of niet)
Nudges zijn vaak gericht op bepaalde groep – daarmee onevenredig moeilijk voor mensen buiten die groep - >steviger ingrijpen nodig
sociale omgeving heeft op directe en indirecte wijze (via ons gedrag) invloed op onze gezondheid.
Wat heeft vooral een indirect effect op onze gezondheid
Sociale normen (norms) beschrijven hoe we ons behoren te gedragen in een bepaalde sociale setting.
Deze normen werken dus vooral gedragsregulerend en hebben zo een indirect effect op onze gezondheid.
I De medische conditie heeft een indirecte invloed op onze interactie met de omgeving omdat we ons gedrag erop aanpassen.
II De medische conditie heeft een directe invloed op onze interactie met de omgeving omdat we de omgeving anders beleven.
I De medische conditie heeft een indirecte invloed op onze interactie met de omgeving omdat we ons gedrag erop aanpassen.
II De medische conditie heeft een directe invloed op onze interactie met de omgeving omdat we de omgeving anders beleven.
12 kenmerken gezonde stad
Een gezonde stad is een stad
1. waar kinderen kunnen buitenspelen
2. waarin je je gemakkelijk per fiets kunt verplaatsen
3. met een goede luchtkwaliteit
4. waarin je je gemakkelijk te voet kunt verplaatsen
5. waar mensen zich veilig voelen
6. met groen om in te spelen
7. met veilige fietsroutes
8. die verleidt tot bewegen
9. die een veilige stad is
10. die gezondheid benadert vanuit verschillende sectoren, bijvoorbeeld ruimtelijk, verkeer, GGD.
11. met voldoende en kwalitatief goede sport- en beweegvoorzieningen
12. waarin mensen in een kwetsbare situatie voldoende ondersteuning krijgen.
De ‘physiological environment’ komt heel duidelijk terug in het derde kenmerk dat hierboven is opgesomd, dus de goede luchtkwaliteit. Omdat de omgevingen met elkaar zijn verweven en interacteren is het moeilijk om alle kenmerken op een eenduidige manier te scharen onder een bepaalde omgeving. Zo kan kenmerk 1 (waar kinderen buiten kunnen spelen) zowel onder de ‘built environment’ worden geschaard (vanwege de aanwezigheid van speelveldjes bijvoorbeeld), maar misschien ook onder de ‘psycho/socio/cultural enviroment’ (vanwege de aanwezigheid van ouders die het vanzelfsprekend vinden om een oogje in het zeil te houden op elkaars spelende kinderen). Er is bij deze vraag dus niet één goed antwoord; het gaat erom de interactie tussen omgevingen en individu in een praktische context te laten zien.
Opvallend is dat er in de opsomming van kenmerken vooral is gekeken naar lichamelijke activiteit, en niet naar voeding: de ‘food environment’ komt in dit overzicht dus niet aan bod.
No fry zone:
Het artikel laat wellicht vooral zien hoe omgevingen en individu met elkaar interacteren. Een individu die tegenstander is van de nabijheid van fastfoodrestaurants bij scholen, maakt onderdeel uit van een cultuur of sociale omgeving waar fastfood als ongezond en onwenselijk wordt beschouwd. Werd de komst van een McDonald’s ooit gezien als pluspunt voor een stad (want modern, Amerikaans, hip), hier en nu is het gezien als een nadeel. Het verbod op zich maakt onderdeel uit van de regels die bij stedelijke planning worden gehanteerd, en kan dus als onderdeel van de built environment worden gezien. Het verbod heeft rechtstreeks effect op de food environment, doordat de beschikbaarheid van ongezonde voeding wordt tegengegaan. Er is dus niet één goed antwoord op de vraag, ieder zal de nadruk ergens anders leggen, maar duidelijk is dat de verschillende omgevingen en het individu een effect op gezondheidsgedrag kunnen hebben.
van belang bij formuleren hypothesen:
hoe specifieker het gedrag waarop een interventie zich richt is geformuleerd, hoe beter bruikbaar ecologische modellen zijn. Dat betekent dat in een hypothese het gedrag dus ook zo specifiek mogelijk omschreven moet worden, dus niet ‘bewegen’ maar bijvoorbeeld ‘intensief bewegen in de vrije tijd tijdens sporten in teamverband’. Ook de omgeving moet zo nauwkeurig mogelijk omschreven worden, dus niet de ‘sociale omgeving’, maar bijvoorbeeld ‘de vriendengroep van de adolescent’.:
inconsistente resultaten veroorzaakt door:
verschillen in manieren van meten: beweeggedrag is gemeten met objectieve of subjectieve instrumenten, maar niet met beide. Ook zijn er veel onderzoeken gedaan naar beweeggedrag in het algemeen terwijl het volgens ecologische modellen juist van belang is om (beweeg)gedrag te specificeren, omdat de unieke omgevingsfactoren elk gedrag kunnen beïnvloeden.
gevolgen Van de ecologische benadering voor manier van dataverzameling in onderzoek
De ecologische benadering stelt dat gedrag moet worden gespecificeerd. Dat kan impliceren dat maar één manier van dataverzameling, bijvoorbeeld alleen een vragenlijst, minder goed bruikbaar is. De auteurs van het artikel nemen daarom zowel objectieve als subjectieve omgevingsinvloeden mee: ze splitsen beweeggedrag op in gedrag gemeten met accelerometers (een objectief instrument), zelfgerapporteerd lopen om boodschappen te doen (een subjectief instrument), en zelfgerapporteerd lopen als vrije tijdsbesteding (ook een subjectief instrument).
Vier categorieën variabelen in onderzoek ouderen en bewegen:
- beweeggedrag-uitkomsten
- individuele variabelen
- psychosociale variabelen
- omgevingsvariabelen.
‘built environment’
letterlijk zouden vertalen zou dat ‘bebouwde omgeving’ zijn. Maar in de literatuur wordt dit veel breder gedefinieerd, namelijk het fysieke ontwerp van een gemeenschap waaronder gebouwen, landgebruik (commercieel, wonen enzovoort), transportsystemen (wegen, voetpaden), en recreatieve kenmerken (parken, speeltuinen).
Er zijn correlaties gevonden tussen individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten met beweeggedrag voor ouderen.
Dit benadrukt het belang dat interventies zich richten op al die determinanten.
Voor wandelend boodschappen doen lijkt de associatie met omgevingsdeterminanten het grootst. Voor wandelen in de vrije tijd werd een negatieve relatie gevonden met gemixt gebruik van grond: hoe meer gemixt het gebruik van land was (de verdeling tussen woon en commerciële gebieden), hoe minder er in de vrije tijd gewandeld wordt. De auteurs vermoeden dat dit komt omdat er in gemixte gebieden vermoedelijk meer verkeersdrukte is. Voor wandelen gemeten met de accelerometer is er alleen een relatie aangetroffen met de nabijheid van een park.
De invloed van psychosociale en omgevingsdeterminanten is verschillend voor de verschillende soorten lichamelijke activiteit. Voor alle drie de uitkomsten is de variatie die verklaard wordt door omgevingsdeterminanten groter dan de variatie die verklaard wordt door de individuele en psychosociale determinanten
Zelfdeterminatietheorie (SDT)
Volgens de zelfdeterminatietheorie bepalen de psychologische behoeften en de soort motivatie wat de uitkomst is voor lichamelijke activiteit. Autonomie, competentie en verbondenheid staan daarbij centraal.
Autonomie betekent het zelf kunnen kiezen aan welke lichamelijke activiteiten je deelneemt. Daarvoor moet de omgeving voldoende keuzemogelijkheden bieden om te bewegen; zodat je kunt kiezen wat je leuk vindt en niet noodgedwongen moet ‘kiezen’ voor alleen dat wat beschikbaar is.
Competentie behelst de behoefte om effectief te interacteren met de omgeving, dus je vaardig en vertrouwd voelen bij het uitvoeren van de lichamelijke activiteit.
Verbondenheid betekent je verbonden voelen met anderen of het gevoel tot een sociale omgeving te behoren, bijvoorbeeld door het lidmaatschap van een hardloopclub of de verbondenheid met de medelopers tijdens een wandelvierdaagse.
Determinanten buiten de SDT om:
- demografische variabelen (zoals leeftijd, geslacht, sociaal-economische status),
- biologische kenmerken (zoals atletische aanleg en de aanwezigheid van beperkende ziekten)
- andere psychologische constructen (zoals intentie en eigen-effectiviteit),
factoren in de fysieke omgeving (afstand tot werk/school, - beschikbaarheid van sportfaciliteiten, het weer, waargenomen veiligheid).
Vele determinanten bepalen dus de lichamelijke activiteit van het individu. Deze benadering staat volgens deze auteurs voor een benadering die gebaseerd is op de bevolking, die over verschillende sectoren en disciplines gaat, en die cultureel relevante strategieën meeneemt.
determinanten die voor kinderen een positieve relatie hebben met lichamelijke activiteit zijn
1) toegang tot faciliteiten,
2) een kleine afstand van huis naar school,
3) meer tijd die buiten wordt besteed en
4) minder misdrijven in de omgeving.
Attention Restoration Theory en de Stress Recovery Theory: verklaren waarom de natuurlijke ‘groene’ omgeving een herstellende invloed kan hebben.
Volgens de Attention Restoration Theory brengt een natuurlijke omgeving de mogelijkheid om de cognitieve functies te laten herstellen van vermoeidheid die is ontstaan door het richten van aandacht op (omgevings)stimuli. De rust die een wandeling in de natuur, het luisteren naar vogels of het kijken naar wolken brengt compenseert de vermoeidheid die ontstaan kan zijn door stresserende factoren, of gewoon door het dagelijks leven.
Volgens de Stress Recovery Theory ontstaan er gezondheidsvoordelen door contact met de natuur omdat het ervaren van natuurlijke omgevingen de lichamelijke en geestelijke reacties in gang zet die herstel van stress ondersteunen. Beide theorieën geven dus aan dat groene omgevingen een herstellende werking kunnen hebben; bij de Stress Recovery Theory ligt de nadruk wat meer op de evolutionaire achtergrond: een groene omgeving zou minder bedreigend zijn dan een stadse omgeving met al zijn impulsen.
Shinrin-Yoku.
‘het nemen van een bad in een bosrijke omgeving, het lopen of gewoon verblijven in het bos, en het inademen van de vluchtige stoffen die de bomen afgeven’. Of deze ‘bostherapie’ inderdaad een positief effect heeft op de gezondheid, vereist nog nader onderzoek
Dual process view:
bij informatieverwerking kunne verschillende, simultaan lopende, processen worden onderscheiden, zoals bewuste en onbewuste processen, of snelle en langzame processen of reflectieve en impulsieve processen. Zo kunnen we beredeneren waarom we geen zak chips moeten eten als we thuiskomen na een vervelende dag, maar zijn we vaak al zonder nadenken aan die zak begonnen en beseffen we later pas dat we dat niet hadden moeten doen. In deze opdracht staat het dual-process view van Kremers et al. centraal.
example of dual process model:
EnRG framerwork (envl research frameword for weight Gain): behavior is result of conscious (cognitively mediated) and unconscious (automatic) processes. Environment affects directly on unconscious processes, and indirectly on conscious processes.
Cognitive factors influence either environment/cognition or cognition/behaviour.
demographic, personality, awareness, involvement, habit strength, engagement in clustered behaviour
Personal factors moderate the causal path (i.e. inducing either conscious or unconscious path). Environmental factors interact with each other
“thrifty gene” theory
allowed Nima indians to store fat during times of plenty so that they would not starve during times of famine. This gene was helpful as long as there were periods of famine
De automatische processen, beschreven in het artikel van Kremers et al. (2006) zijn:
- attitude activatie (attitude activation)
- automatische evaluatie en emotie (automatic evaluation and emotion)
- onbewust nabootsingsgedrag (unconscious behavioral mimicry)
- automatische trek en stereotype activatie (automatic trait and stereotype activation)
- onbewust najagen van doelen (unconscious goal pursuit).
De beschikbaarheid van fruit thuis volgens EnRG model:
zal een directe relatie vertonen met fruitconsumptie als fruitconsumptie een gewoonte is; als fruitconsumptie geen gewoonte is, zal de beschikbaarheid van fruit thuis een indirecte relatie vertonen met fruitconsumptie, via cognitieve factoren als attitude, sociale norm en eigen-effectiviteitsverwachtingen.
De beschikbaarheid van fruit thuis is de fysieke omgevingsfactor op microniveau (categorie: ‘Environment’), fruitconsumptie al dan niet als gewoonte is een moderator (categorie ‘Moderators’).
Bij fruitconsumptie als gewoonte zal de onderste pijl van het EnRG-model gevolgd worden: een directe relatie met ‘energy balance-related behavior’. Als fruitconsumptie geen gewoonte is, dan zal de relatie via de linkerpijl naar de cognitieve mediatoren (categorie: ‘Cognitive Mediators’) lopen, en van daaruit naar ‘energy balance-related behavior’ (indirecte relatie).
Prof. dr. Emely de Vet geeft aan dat er nog steeds sprake is van een obesogene omgeving, kijkend naar het voedselaanbod in Nederland, en naar het gemak waarmee we de ongezonde keuze kunnen maken. Ze schetst echter ook een ommekeer, waarbij niet alleen in het lokale overheidsbeleid, waarbij gemeenten meer aandacht hebben voor het faciliteren van een gezonde leefstijl, maar ook het landelijke overheidsbeleid verandert. Als voorbeeld noemt zij het Preventieakkoord, waarbij leefstijl en het faciliteren van de gezonde keuze nadrukkelijk de aandacht krijgt.
Prof. dr. Emely de Vet geeft aan dat er nog steeds sprake is van een obesogene omgeving, kijkend naar het voedselaanbod in Nederland, en naar het gemak waarmee we de ongezonde keuze kunnen maken. Ze schetst echter ook een ommekeer, waarbij niet alleen in het lokale overheidsbeleid, waarbij gemeenten meer aandacht hebben voor het faciliteren van een gezonde leefstijl, maar ook het landelijke overheidsbeleid verandert. Als voorbeeld noemt zij het Preventieakkoord, waarbij leefstijl en het faciliteren van de gezonde keuze nadrukkelijk de aandacht krijgt.
Sociale gezondheid
onze mentale en fysieke gezondheid in relatie tot de sociale context.
Self determination theory
Experience of:
Autonomy
Competence
Relatedness
Fosters:
Volition
Motivation
engagement
Results in:
Enhanced performance
Persistence
Creativity
Motivational interviewing (MI)
Way to encourage self determination
I MOVE: help client to determine own goals and motivation -> successful maintaining healthy behaviour
Salutogenesis Aeron Antonovsky
Health =
Being able to take care of physical self and interactions with social environment.
During our lives we learn to assess situations, to find motivation to move to healthier life, and to use social capital to get help
‘problemen op te lossen’ en ‘de capaciteit om gebruik te maken van de aanwezige bronnen’
Lagere SES:
A. Zij vergelijken de sociale groep waartoe zij behoren op andere dimensies zoals zorgzaamheid, verbondenheid en betrokkenheid bij elkaar. Roken, minder bewegen en ongezonder eten zijn niet echt de onderwerpen waarmee zij zichzelf sterk identificeren.
b. Gezondheidspsychologen zouden gebruik kunnen maken van een rolmodel uit de groep zelf. Iemand uit de wijk die een groot deel van de bewoners goed kent en die door hen wordt gerespecteerd.
C. Ook is het effectiever om mensen uit de doelgroep zelf te laten kiezen hoe zij hun gezondheid kunnen verbeteren. Het is dan belangrijk aan te sluiten bij onderwerpen en waarden die voor hen belangrijk zijn. Een communitybenadering of wijkgerichte aanpak sluit aan bij deze visie.
Self Determination Theory
Controlled motivation: carrot and stick: seduce, coerce, pressure. Leads to taking shortest path to objective.
Autonomous motivation: volition and choice, endorsement, interesting, deep value. Leads to creativity, problem solving, performance, positive emotions, psychological and physical wellness
How to achieve? Their perspective, choice, explore, self initiation, meaningful rationale.
In other words: don’t motivate people but support their autonomy so they can motivate themselves.
Statistisch gezien werkt het beste:
Statistisch gezien werkt het besten: autonomie support -> autonoom self regulation -> self belief -> psychological health.
File drawer problem:
in science many results remain unpublished, especially negative ones.
Introjected regulation:
relatively controlling form of motivation in which behaviour is regulated by internal sanctions and/ or pressures that are directed towards attaining reward. i.e. not fully embracing the cause of doing something: eg practicing piano because believe that others will look down on you, instead of practicing for fully intrinsic beliefs.
does have effect: but also leads to anxiety and dissatisfaction
SDT drie componenten:
Verbondenheid, autonomie en competentie
hoe hulpverleners autonome motivatie kunnen ondersteunen.
Deci noemt de volgende factoren voor het autonomy support:
1. Kies het perspectief van de cliënt.
2. Geef de cliënt de mogelijkheid om zelf keuzes te maken.
3. Geef de cliënt de gelegenheid om te ontdekken of de gedragsverandering past en wenselijk is.
4. Houd het intitiatief van de gedragsverandering (het moment, de invulling, mogelijkheid om te veranderen) bij de cliënt.
5. Geef aan wat het belang is van de verandering voor de cliënt.
Voor de gezondheidspsycholoog betekent dit dat de hulpverlener 1. exploreert samen met de cliënt waarvoor hij/zij gemotiveerd is
2. die keuze kan afwijken van het ideaal of de algemeen geldende norm voor beweeggedrag: de cliënt kiest zelf
3. door het gedrag uit te voeren zal blijken waar en wanneer er moeilijkheden zijn
4. de cliënt bepaalt het juiste moment om te starten, maar ook de frequentie
5. de hulpverlener geeft aan en laat de cliënt benoemen wat de voor- en nadelen zijn van het gedrag en hoe belangrijk de client het slagen van de gedragsverandering vindt
Hoe kan de hulpverlener social support geven aan de cliënt?
De hulpverlener is volgens SDT ondersteunend bij het zoeken naar en het uitvoeren en volhouden van de gedragsverandering. De hulpverlener moedigt de cliënt aan om concrete stappen te zetten naar meer bewegen en om oplossingen te bedenken voor mogelijke problemen. Dat kun je labelen als social support.
Drie psychologische basisbehoeften:
Autonomie, compentie en relatedness) positief samenhangen met een verbetering van de mentale gezondheid (minder depressieve klachten, angstklachten en een hogere kwaliteit van leven).
Tevens is er een positieve relatie met gezondheidsbevorderende factoren, en verbetering fysieke gezondheid (bijvoorbeeld meer bewegen, gezondere voeding, niet roken, enzovoort).
Het versterken van competenties kan door mensen meer bewust te maken van hun capaciteiten. Zoeken naar andere vormen van bewegen waarvoor ze meer autonoom zijn gemotiveerd). Het helpt als de hulpverlener samen met de cliënt onderzoekt wat hij/zij wel graag doet. Dan zal blijken dat veel activiteiten wel in te plannen zijn in het drukke schema en dat vergelijkbare activiteiten meer aansluiten bij de aanwezige motivatie en competenties van de cliënt.
Verbondenheid is belangrijk om het vertrouwen tussen hulpverlener en cliënt te versterken. Sociale verbondenheid is ook belangrijk om steun te zoeken bij moeilijke momenten.
Social identity approach SIA
Combines:
social identity theory SIT and
self-categorization theory SCT
de theorieën bieden principes en mechanismen die kunnen helpen om beter te begrijpen hoe, waarom en wanneer sociale verbondenheid invloed heeft op welzijn en gezondheid. De theorie biedt een analytisch raamwerk dat verder kijkt dan alleen het vaststellen van een relatie tussen sociale verbondenheid enerzijds en welzijn en gezondheid anderzijds.
Ten tweede wordt genoemd dat inzicht in de mechanismen van sociale verbondenheid mogelijkheden biedt voor gezondheidspsychologen om mensen te helpen beter gebruik te maken van hun sociale omgeving.
Concrete voorbeelden zijn: belangrijke relaties onderhouden, steun zoeken indien gewenst, belangrijke anderen te betrekken in gewenste gedragsveranderingen, kinderen in een klas te vragen of ze iets kunnen doen als een kind uit de klas verdrietig is, wordt gepest of zich isoleert van de rest van de groep, enzovoort.
social connectedness
the number and quality of an individual’s relations with others
social networks
the way that these social connections are structured.
Social integration is defined as
“participation in a broad range of social relationships” and includes both a behavioral component (i.e., participation) as well as a cognitive component (i.e., a sense of identification with others; see Cohen, 2004).
Social isolation
the opposite of social integration—as limited participation in, or the absence of, meaningful social relationships.
Social support
“social interactions that provide individuals with actual assistance and embed them into a web of social relationships perceived to be loving, caring, and readily available in times of need”
vier psychological resources worden volgens Jetten en collega’s verkregen als een persoon zich identificeert met een groep
- social connection een belangrijke bron: het gevoel dat je je sterk verbonden voelt met de andere groepsleden.
- samenwerken aan specifieke collectieve uitkomsten doel en betekenis aan een gemeenschappelijke focus.
- geven en krijgen van social support van de groepsleden een belangrijke waarde voor identificatie met een groep
- delen van een sociale identiteit door lidmaatschap van een groep het individu het gevoel dat hij/zij toegang heeft tot de psychologische bronnen als social support en dat maakt dat iemand de waargenomen persoonlijke controle (= eigen effectiviteit) wordt versterkt, als ook dat een gevoel van collectieve effectiviteit en kracht ontstaat
Environmental stress models (both use individual differences)
- physiological theories (focus on
a. arousal theory:Yerkes-Dodson law there exists an optimal level of arousal, where people perform best
b. cognitive load theory (Milgram 1970): system overload + capacity shrinks when close to overloading (Cohen) - psychological models (focus on subjective appraisals of environment)
a. environmental stresss model Lazarus (1966): depends on individual’s subjective congnitive appraisal to cope stressor.
i. Primary appraisal: evaluation from personal and situational factors
ii. Secondary appraisal: evaluation of own coping mechanisms
b. behavior constraint theory (Pohansky): people initially try to regain control (e.g. reduce eye contact to withdraw from situation); if this fails, then stress.
c. Conditional model: effects of stressor depends on control and perception of control. Activation occurs against a base-line stressor level
d. Adaptation level theory: response depends on what you are used to
Ambient stress factors
Light
Colour
Noise
Temperature
Social-environmental stressors
Privacy
Personal space
Crowding
Territoriality
vier verschillende types omgevingsstressoren
- Cataclysmische gebeurtenissen (Cataclysmic events): niet frequente gebeurtenissen die een grote impact hebben op een grotere groep mensen en hun omgeving zoals een natuurramp (aardbeving, orkaan, tsunami).
- Stresserende levensgebeurtenissen (Stressful life events): meer persoonlijke gebeurtenissen die dagelijks stress geven zoals een ziekte of familieproblemen.
- Dagelijkse beslommeringen (Daily hassles): alledaagse zaken zoals drukte in de winkels en files in het verkeer.
- Stressoren in de omgeving (Ambient stressors or background stressors): voor een kortere periode is korte blootstelling hieraan niet schadelijk, denk bijvoorbeeld aan luchtvervuiling en lawaai.
Deze ambient stressors kunnen in directe zin van belang zijn voor onze gezondheid en laten grote individuele verschillen zien in impact.
Motivated tactician
We zijn niet zo rationeel als we denken, en we ‘schieten’ van links naar rechts voordat we een beslissing nemen.
Diathesis stress model
diathesis: disposition, a factor that makes it more likely that an individual will develop a disorder following a stressful life event.
Effects of stressor depends on biology and experience
Dit model legt uit dat een ‘negatieve’ omgeving een negatief effect heeft op gezondheid van de kwetsbare groep mensen terwijl veerkrachtige personen hun gezondheid in die omgeving onveranderd zien. Dit heeft te maken met de predisponerende biologische factoren zoals genetische factoren, leeftijd en geslacht, maar ook met eerdere ervaringen (bijvoorbeeld trauma’s in de jeugd of een zuurstoftekort bij de geboorte).
Chronische stress:
is altijd negatief (itt acute stress).
Basic Environmental Psychology Model
legt uit hoe omgevingsprikkels via een emotie een bepaalde gedragsrespons uitlokken.
Dominance. Submissiveness
Pleasure – displeasure
Arousal – non-arousal
Interventions for smoking
Macro: for whole population (ban on adverstisement)
Micro: to help a single person stop. I-change Model
Awareness stage: (although largely achieved by macro-level intervention)
Motivation stage: attitude, social support, self-efficacy
Action stage: (includes preparation planning / coping planning)
Cremers social ecological inequality:
higher social class: attitudes and perceived disadvantages are relevant,
lower class: perceived social norms and smoking behaviour in environment are related to smoking intention
4 pathways environment to health
- unmediated: e.g. prominence of fish for inuit leads to healthy diet
- perception-mediated: awareness of risk leads to quit smoking
- direct perception mediated: awareness of finances leads to stress (Antonovsky) - dus niet via gedrag maar direct
- direct environmental influence: e.g. living in Rijnmond’s gasses
afname rokers:
Het percentage scholieren dat ooit gerookt heeft blijkt tussen 2017 en 2019 in alle leeftijdscategorieën stabiel gebleven
De aanname van een nieuw gedrag gebeurt sneller als:
- het een relatief voordeel heeft boven het huidige gedrag;
- het samen gaat met de dagelijkse routine, socio-culturele waarden en prioriteiten;
- het niet moeilijk is om aan te nemen of uit te oefenen;
- het uitgeprobeerd kan worden zonder groot risico, voordat je je erop vastlegt;
- het in actie geobserveerd kan worden om te zien hoe de uitkomsten bij anderen zijn voordat men het zelf probeert.
Psychologisch sturen; traditioneel vs nieuw
gebruik maken van of rekening houden met afwijkingen van de rationeel kiezende mens en de veelal onbewuste aansturing van gedrag om mensen een bepaalde richting in te sturen zonder dat er sprake is van dwang.
Traditionele instrumenten als voorlichting, financiële prikkels en wetgeving gaan uit van de rationeel handelende mens. Men kan psychologische sturing gebruik maken bij het slimmer maken van traditionele instrumenten of bij inzet van nieuwe instrumenten.
Slimmere inzet instrumenten: bv. mensen informeren als ze uit hun routine zijn. Dat pakken ze dan beter op dan wanneer ze in hun gewoonte zitten.
Nieuwe instrumenten:
- topdowninstrumenten: d.m.v. duwtjes in de goede richting: men probeert mensen generiek in een bepaalde richting te sturen; ze vergroten de kans dat iemand gezond kiest, ongeacht of iemand dat zich ten doel heeft gesteld; nudge = duwtje. Een van de meest krachtige vormen van sturing via voorstructuren van de keuzeopties is het veranderen van de standaard, dat is de optie die je krijgt als je niets doet.
Een sterk punt bij de topdown-benadering is dat de mogelijkheid om anders te kiezen open blijft. - bottom-upinstrumenten: hulp via zelfregulatie (zelfcontrole): men helpt individuele mensen om hun zelf gestelde gezondheidsdoelen te halen. Implementatie-intentie: als … dan…: hier wordt van te voren bedacht welk gedrag vertoond zal worden in een bepaalde situatie. Hier is minder bewuste controle nodig om gedrag bij te sturen. Dit is beter dan alleen de intentie te benoemen.
Hulp via zelfbinding: voor mensen die hun gedrag willen veranderen maar ambivalentie ervaren. Voorbeeld: men wil graag meer gaan sporten, maar ziet er tegen op om ’s avonds naar de sportschool te gaan. Om dit te ondervangen dient gedrag dat pas op de lange termijn wordt beloond, ook op korte termijn meer beloond te worden. Voorbeeld: vooraf extra geld betalen aan de sportschool, waarvan men steeds een deel terugkrijgt als men gaat sporten.
precede-proceed planningmodel
Het belangrijkste doel is niet om de relatie tussen factoren te voorspellen of te verklaren, maar om een structuur te leveren voor het systematisch toepassen van theorieën en concepten voor het plannen en evalueren van veranderingsprogramma’s op het gebied van gezondheidsgedrag.
Green/Kreuter’s meest recente versie van precede-proceed
een theoretisch of causaal model bij sommige toepassingen. Ze maken onderscheid tussen:
- causale theorie: identificeert de determinanten van een uitkomst;
- actietheorie: verklaart hoe interventies de determinanten en uitkomsten beïnvloeden.
Causale en actietheorieën samen geven een programmatheorie en daarmee een logisch model.
Precede (1980) vs Proceed (1991) vs Precede-Proceed (2005)
Precede: Predisposing, Reinforcing, and Enabling Constructs in Educational/Environmental Diagnosis and Evaluation. maar: te veel gericht op implementatie en te weinig op ontwerp.
Procede: Policy, Regulatory, and Organizational Constructs in Educational en Environmental Development. Dit werd aan het model toegevoegd om het belang van omgevingsfactoren als determinanten van gezondheid en gezondheidsgedrag te erkennen.
Precede-proceed (2005): revisie door:
- groeiende interesse in ecologische en deelnemende benaderingen als essentiële elementen;
- nieuwe kennis over de genetica;
- stroomlijning: 1 implementatiefase en 3 evaluatie fasen (fasen 5 t/m 8).
De 4 basisprincipes van ecologische perspectieven zijn:
- Multiple factorenniveaus beïnvloeden gezondheidsgedrag:
factoren op diverse niveaus (intra-persoonlijk, inter-persoonlijk, organisatie, gemeenschap, publiek beleid) kan gezondheidsgedrag beïnvloeden. Concepten die deze niveaus doorsnijden zijn socioculturele factoren en fysieke omgeving, die toegepast kunnen worden op meer dan 1 niveau. Inclusie van al deze invloedsniveaus onderscheiden ecologische modellen van theorieën die zich focussen op 1 of 2 niveaus. - Invloeden werken op elkaar in door niveaus heen:
de interactie van invloeden betekent dat variabelen samen werken. - Multi-level interventies zijn het meest effectief bij gedragsverandering: Interventies op 1 niveau zijn minder krachtig.
- Ecologische modellen zijn het sterkst als ze gedragsspecifiek zijn: Vaak zijn omgevings- en beleidsvariabelen gedragsspecifiek.
obesitas cijfers
Ruim 1 op de 10 Nederlanders kampt met obesitas (ernstig overgewicht). En 14% van de jongens en 17% van de meisjes onder de 15 zijn te dik.
in de VS 3/4 bevolking te dik
Het individu kan niet zomaar verantwoordelijk gesteld want:
- het bedrijfsleven verleidt met het aanbod van te zout, te zoet en te vet eten;
- de mens gaat steeds meer zittend door het leven door mechanisering en automatisering;
- de samenstelling van het voedsel kan steeds minder goed achterhaald worden.
Er dient een omgeving te worden gecreëerd die uitnodigt tot meer beweging en gezonde keuzes makkelijker maakt.
vestigen van causale relaties tussen omgevingsfactoren en populatiedieet is een uitdaging omdat:
- Er is geen gouden standaard voor het meten van materiaalbronnen, zoals toegang tot eten en sociale omgevingsinvloeden. Daarom moet de validatie van methoden versterkt worden;
- Causaliteit is moeilijker te meten bij het hoger komen op de keten van gezondheids-determinanten. Randomisatie en controle worden moeilijker omdat het aantal units vermindert. De belangrijkheid van opwaartse factoren, zoals een overeenkomst op wereldvoedselhandel kan alleen worden geëvalueerd door een beoordeling van gezondheidsimpact of simulatie-modellen van scenario’s. Beide methoden zijn afhankelijk van assumpties en daarom onzeker.
- Dynamische interacties binnen en tussen individuele en samenlevings-niveaus compliceren de interpretatie van resultaten. Bewijs van causaliteit tussen gebiedseffecten, gedrags- en gezondheidsuikomsten kan alleen gebeuren door gecontroleerde en gerandomiseerde interventietrials, die vrijwel ondenkbaar zijn bij wijdere omgevingsfactoren.
Het beste bewijs dat mogelijk is bij omgevingsdeterminanten van dieet zijn evaluaties van natuurlijke experimenten of quasi-experimentele interventietrials.