gezondheidsgedrag Flashcards
Theorien over determinanten
Intra-indivuele determinanten:
Theory of planned behaviour: gedragsintentie, dmv attitudes, subjectieve normen en ervaren gedragscontrole. Omgeving van belang via cognities (sociale omgeving beinvloedt subjectieve norm en fysieke omgeving beinvloedt ervaren gedragscontrole)
Sociaal ecologische gedragsmodellen. Omgeving als determinant. Flay/Petraitis (Theory of Triadic Influence) maken een onderscheid tussen sociale, culturele en fysieke omgeving, waarbij binnen de categorieën een onderscheid is tussen proximale, distale en ultieme determinanten.
Gecombineerd met hoe dicht een omgevingsfactor bij de persoon staat, ontstaat een matrix van omgevingsdeterminanten, bv ANGELO-model (ANalysis Grid for Environments Linked to Obesity). op de ene as fysieke, economische, politieke en sociaal-culturele omgeving onderscheiden, andere as de micro- (waar mensen elkaar persoonlijk ontmoeten) en macro- (grootschaliger, anoniemere) omgeving.
Het bewijs voor de vermoedelijk belangrijke rol van de omgeving in eet- en beweeggedrag is nog zeer beperkt:
- een zwak theoretisch raamwerk:
de theorie aangaande omgeving en gedrag is nog onvoldoende ontwikkeld; - een beperkte scope:
veel onderzoek is gericht op de micro-omgeving en daarbinnen op enkele sociaal-culturele, fysieke en economische omgevingsfactoren; onderzoek naar macrofactoren, zoals de inrichting van de publieke omgeving, subsidieprogramma’s, belastingmaatregelen of wet- en regelgeving is nodig; - een zwak onderzoeksdesign:
er is veel dwarsdoorsnedenonderzoek gedaan, waarbij alleen uitspraken over samenhang kunnen worden gedaan, en niet over causale relaties tussen omgeving en gedrag; longitudinaal en experimenteel (interventie)onderzoek is nodig; - een zwak meetinstrumentarium:
er wordt nog veel gebruik gemaakt van niet gevalideerde zelfrapportages van eet- en beweeggedrag en er is een grote variatie in meetinstrumenten. Validatie is nodig.
De schuld voor de groei in prevalentie van overgewicht ligt in de interactie tussen gedrag en omgeving. Voorlichting alleen is onvoldoende om de epidemie van overgewicht te keren; veranderingen in de fysieke, sociale en economische omgeving zijn noodzakelijk en moeten door wet- en regelgeving worden afgedwongen om ongezond gedrag moeilijker en gezond gedrag makkelijker te maken.
Verandering van de omgeving is zelf meestal weer het gevolg van de verandering van gedrag. De kosten van overgewicht wordt voor Nederland geschat op 1-2 miljard euro
De schuld voor de groei in prevalentie van overgewicht ligt in de interactie tussen gedrag en omgeving. Voorlichting alleen is onvoldoende om de epidemie van overgewicht te keren; veranderingen in de fysieke, sociale en economische omgeving zijn noodzakelijk en moeten door wet- en regelgeving worden afgedwongen om ongezond gedrag moeilijker en gezond gedrag makkelijker te maken.
Verandering van de omgeving is zelf meestal weer het gevolg van de verandering van gedrag. De kosten van overgewicht wordt voor Nederland geschat op 1-2 miljard euro
Gezond gedrag is inkomensgerelateerd.
Gedrag sterk gerelateerd aan identiteit: gedrag is ook uiting van identiteit
Moderator: verandert sterkte van relatie
Gezond gedrag is inkomensgerelateerd.
Gedrag sterk gerelateerd aan identiteit: gedrag is ook uiting van identiteit
Moderator: verandert sterkte van relatie
RIVM Een gezonde leefomgeving definitie
is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.
Meer concreet is een gezonde leefomgeving een leefomgeving die
* schoon en veilig is
* uitnodigt tot bewegen, spelen en sporten
* fietsen, wandelen en OV-gebruik stimuleert en zorgt voor goede bereikbaarheid
* ervoor zorgt dat mensen elkaar kunnen ontmoeten
* rekening houdt met de behoeften van de (toekomstige) bewoners en specifieke bevolkingsgroepen (kinderen, ouderen, chronisch zieken, gehandicapten, lagere inkomensgroepen)
* een goede milieukwaliteit (geluid, lucht, bodem, externe veiligheid) heeft
* voldoende groen, natuur en water en aandacht voor klimaatadaptatie heeft
* gezonde en duurzame woningen heeft
* een aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimte heeft
* een gevarieerd aanbod aan voorzieningen (bijvoorbeeld woningen, scholen, winkels, cultuur, bedrijven, openbaar vervoersvoorzieningen, sport) heeft.
Het heeft dus zowel betrekking op de fysieke als op de sociale omgeving.
RIVM heeft een conceptueel kader opgesteld voor leefomgevingskwaliteit dat het uitgangspunt vormt voor het denken over gezonde leefomgeving. Beleving van mensen kan verschillen van wat er wordt gemeten:
De kwaliteit van de leefomgeving is hierin één van de factoren die onze kwaliteit van leven bepaalt en wordt bepaald door ruimtelijke, fysieke en sociale omgevingsfactoren. Naast meetbare (objectieve) kenmerken, zoals aantal decibel geluid of afstand tot groen in de wijk, zijn ook oordelen of percepties van mensen van belang, zoals hinder van geluid of tevredenheid met groenvoorzieningen (subjectieve kenmerken). Belangrijk daarbij is dat niet alleen objectieve kenmerken of meetgegevens van belang worden geacht, maar ook de beleving van mensen, zowel voor wat betreft de kwaliteit van de leefomgeving als voor de gezondheid. Deze beleving van bewoners kan nog wel eens verschillen van de situatie zoals vastgesteld op basis van de meetgegevens. Onderstaand schema maakt het bredere concept van de kwaliteit van leven inzichtelijk.
Positive deviants
zijn de positieve (gunstige) uitzonderingen. Het gaat hier om mensen die zich in kwetsbare sociale settings bewegen in een risicovolle omgevingscontext, die het tegen elke verwachting in beter doen dan andere mensen met dezelfde achtergrond en middelen, doordat zij op een positieve manier afwijken van het gemiddelde. Hun gedrag is ‘positive’ omdat ze handelingen verrichten die gunstig/gezond uitpakken. Zij zijn ‘deviant’ omdat ze gedrag vertonen dat afwijkt van de norm. Deze ‘positive deviants’ vinden, in vergelijking met anderen die in soortgelijke situaties verkeren en over dezelfde middelen beschikken, eerder en betere oplossingen voor problemen.
kritiek op de theorieën van omgevingsdeterminanten van gezondheidsgedrag
Veel van deze theorieën maken een onderscheid in verschillende niveaus van invloed vanuit de omgeving. Dit onderscheid is echter in de praktijk moeilijk te maken. Vaak hebben de niveaus onderling invloed op elkaar en vertonen ze overlap. Zo kunnen sommige mensen kwetsbaar zijn in een bepaalde omgeving die voor andere, meer veerkrachtige, mensen geen gevaarlijke omgeving is. Ook kunnen veranderingen op een macroniveau directe consequenties hebben voor omgevingen op een microniveau.
In de psychologie worden alfa- en omegastrategieën bij gedragsinterventies onderscheiden:
‘Making the healthy choice easy’ (alfa) versus ‘Making unhealthful choices more difficult’ (omega). Welke aanbeveling geeft prof. dr. Emely de Vet?
Voor gezondheidsinterventies is een combinatie van beide strategieën de meest effectieve aanpak
Nudges:
Ethisch of niet (autonome keuze of niet)
Nudges zijn vaak gericht op bepaalde groep – daarmee onevenredig moeilijk voor mensen buiten die groep - >steviger ingrijpen nodig
sociale omgeving heeft op directe en indirecte wijze (via ons gedrag) invloed op onze gezondheid.
Wat heeft vooral een indirect effect op onze gezondheid
Sociale normen (norms) beschrijven hoe we ons behoren te gedragen in een bepaalde sociale setting.
Deze normen werken dus vooral gedragsregulerend en hebben zo een indirect effect op onze gezondheid.
I De medische conditie heeft een indirecte invloed op onze interactie met de omgeving omdat we ons gedrag erop aanpassen.
II De medische conditie heeft een directe invloed op onze interactie met de omgeving omdat we de omgeving anders beleven.
I De medische conditie heeft een indirecte invloed op onze interactie met de omgeving omdat we ons gedrag erop aanpassen.
II De medische conditie heeft een directe invloed op onze interactie met de omgeving omdat we de omgeving anders beleven.
12 kenmerken gezonde stad
Een gezonde stad is een stad
1. waar kinderen kunnen buitenspelen
2. waarin je je gemakkelijk per fiets kunt verplaatsen
3. met een goede luchtkwaliteit
4. waarin je je gemakkelijk te voet kunt verplaatsen
5. waar mensen zich veilig voelen
6. met groen om in te spelen
7. met veilige fietsroutes
8. die verleidt tot bewegen
9. die een veilige stad is
10. die gezondheid benadert vanuit verschillende sectoren, bijvoorbeeld ruimtelijk, verkeer, GGD.
11. met voldoende en kwalitatief goede sport- en beweegvoorzieningen
12. waarin mensen in een kwetsbare situatie voldoende ondersteuning krijgen.
De ‘physiological environment’ komt heel duidelijk terug in het derde kenmerk dat hierboven is opgesomd, dus de goede luchtkwaliteit. Omdat de omgevingen met elkaar zijn verweven en interacteren is het moeilijk om alle kenmerken op een eenduidige manier te scharen onder een bepaalde omgeving. Zo kan kenmerk 1 (waar kinderen buiten kunnen spelen) zowel onder de ‘built environment’ worden geschaard (vanwege de aanwezigheid van speelveldjes bijvoorbeeld), maar misschien ook onder de ‘psycho/socio/cultural enviroment’ (vanwege de aanwezigheid van ouders die het vanzelfsprekend vinden om een oogje in het zeil te houden op elkaars spelende kinderen). Er is bij deze vraag dus niet één goed antwoord; het gaat erom de interactie tussen omgevingen en individu in een praktische context te laten zien.
Opvallend is dat er in de opsomming van kenmerken vooral is gekeken naar lichamelijke activiteit, en niet naar voeding: de ‘food environment’ komt in dit overzicht dus niet aan bod.
No fry zone:
Het artikel laat wellicht vooral zien hoe omgevingen en individu met elkaar interacteren. Een individu die tegenstander is van de nabijheid van fastfoodrestaurants bij scholen, maakt onderdeel uit van een cultuur of sociale omgeving waar fastfood als ongezond en onwenselijk wordt beschouwd. Werd de komst van een McDonald’s ooit gezien als pluspunt voor een stad (want modern, Amerikaans, hip), hier en nu is het gezien als een nadeel. Het verbod op zich maakt onderdeel uit van de regels die bij stedelijke planning worden gehanteerd, en kan dus als onderdeel van de built environment worden gezien. Het verbod heeft rechtstreeks effect op de food environment, doordat de beschikbaarheid van ongezonde voeding wordt tegengegaan. Er is dus niet één goed antwoord op de vraag, ieder zal de nadruk ergens anders leggen, maar duidelijk is dat de verschillende omgevingen en het individu een effect op gezondheidsgedrag kunnen hebben.
van belang bij formuleren hypothesen:
hoe specifieker het gedrag waarop een interventie zich richt is geformuleerd, hoe beter bruikbaar ecologische modellen zijn. Dat betekent dat in een hypothese het gedrag dus ook zo specifiek mogelijk omschreven moet worden, dus niet ‘bewegen’ maar bijvoorbeeld ‘intensief bewegen in de vrije tijd tijdens sporten in teamverband’. Ook de omgeving moet zo nauwkeurig mogelijk omschreven worden, dus niet de ‘sociale omgeving’, maar bijvoorbeeld ‘de vriendengroep van de adolescent’.:
inconsistente resultaten veroorzaakt door:
verschillen in manieren van meten: beweeggedrag is gemeten met objectieve of subjectieve instrumenten, maar niet met beide. Ook zijn er veel onderzoeken gedaan naar beweeggedrag in het algemeen terwijl het volgens ecologische modellen juist van belang is om (beweeg)gedrag te specificeren, omdat de unieke omgevingsfactoren elk gedrag kunnen beïnvloeden.
gevolgen Van de ecologische benadering voor manier van dataverzameling in onderzoek
De ecologische benadering stelt dat gedrag moet worden gespecificeerd. Dat kan impliceren dat maar één manier van dataverzameling, bijvoorbeeld alleen een vragenlijst, minder goed bruikbaar is. De auteurs van het artikel nemen daarom zowel objectieve als subjectieve omgevingsinvloeden mee: ze splitsen beweeggedrag op in gedrag gemeten met accelerometers (een objectief instrument), zelfgerapporteerd lopen om boodschappen te doen (een subjectief instrument), en zelfgerapporteerd lopen als vrije tijdsbesteding (ook een subjectief instrument).
Vier categorieën variabelen in onderzoek ouderen en bewegen:
- beweeggedrag-uitkomsten
- individuele variabelen
- psychosociale variabelen
- omgevingsvariabelen.
‘built environment’
letterlijk zouden vertalen zou dat ‘bebouwde omgeving’ zijn. Maar in de literatuur wordt dit veel breder gedefinieerd, namelijk het fysieke ontwerp van een gemeenschap waaronder gebouwen, landgebruik (commercieel, wonen enzovoort), transportsystemen (wegen, voetpaden), en recreatieve kenmerken (parken, speeltuinen).
Er zijn correlaties gevonden tussen individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten met beweeggedrag voor ouderen.
Dit benadrukt het belang dat interventies zich richten op al die determinanten.
Voor wandelend boodschappen doen lijkt de associatie met omgevingsdeterminanten het grootst. Voor wandelen in de vrije tijd werd een negatieve relatie gevonden met gemixt gebruik van grond: hoe meer gemixt het gebruik van land was (de verdeling tussen woon en commerciële gebieden), hoe minder er in de vrije tijd gewandeld wordt. De auteurs vermoeden dat dit komt omdat er in gemixte gebieden vermoedelijk meer verkeersdrukte is. Voor wandelen gemeten met de accelerometer is er alleen een relatie aangetroffen met de nabijheid van een park.
De invloed van psychosociale en omgevingsdeterminanten is verschillend voor de verschillende soorten lichamelijke activiteit. Voor alle drie de uitkomsten is de variatie die verklaard wordt door omgevingsdeterminanten groter dan de variatie die verklaard wordt door de individuele en psychosociale determinanten
Zelfdeterminatietheorie (SDT)
Volgens de zelfdeterminatietheorie bepalen de psychologische behoeften en de soort motivatie wat de uitkomst is voor lichamelijke activiteit. Autonomie, competentie en verbondenheid staan daarbij centraal.
Autonomie betekent het zelf kunnen kiezen aan welke lichamelijke activiteiten je deelneemt. Daarvoor moet de omgeving voldoende keuzemogelijkheden bieden om te bewegen; zodat je kunt kiezen wat je leuk vindt en niet noodgedwongen moet ‘kiezen’ voor alleen dat wat beschikbaar is.
Competentie behelst de behoefte om effectief te interacteren met de omgeving, dus je vaardig en vertrouwd voelen bij het uitvoeren van de lichamelijke activiteit.
Verbondenheid betekent je verbonden voelen met anderen of het gevoel tot een sociale omgeving te behoren, bijvoorbeeld door het lidmaatschap van een hardloopclub of de verbondenheid met de medelopers tijdens een wandelvierdaagse.
Determinanten buiten de SDT om:
- demografische variabelen (zoals leeftijd, geslacht, sociaal-economische status),
- biologische kenmerken (zoals atletische aanleg en de aanwezigheid van beperkende ziekten)
- andere psychologische constructen (zoals intentie en eigen-effectiviteit),
factoren in de fysieke omgeving (afstand tot werk/school, - beschikbaarheid van sportfaciliteiten, het weer, waargenomen veiligheid).
Vele determinanten bepalen dus de lichamelijke activiteit van het individu. Deze benadering staat volgens deze auteurs voor een benadering die gebaseerd is op de bevolking, die over verschillende sectoren en disciplines gaat, en die cultureel relevante strategieën meeneemt.
determinanten die voor kinderen een positieve relatie hebben met lichamelijke activiteit zijn
1) toegang tot faciliteiten,
2) een kleine afstand van huis naar school,
3) meer tijd die buiten wordt besteed en
4) minder misdrijven in de omgeving.
Attention Restoration Theory en de Stress Recovery Theory: verklaren waarom de natuurlijke ‘groene’ omgeving een herstellende invloed kan hebben.
Volgens de Attention Restoration Theory brengt een natuurlijke omgeving de mogelijkheid om de cognitieve functies te laten herstellen van vermoeidheid die is ontstaan door het richten van aandacht op (omgevings)stimuli. De rust die een wandeling in de natuur, het luisteren naar vogels of het kijken naar wolken brengt compenseert de vermoeidheid die ontstaan kan zijn door stresserende factoren, of gewoon door het dagelijks leven.
Volgens de Stress Recovery Theory ontstaan er gezondheidsvoordelen door contact met de natuur omdat het ervaren van natuurlijke omgevingen de lichamelijke en geestelijke reacties in gang zet die herstel van stress ondersteunen. Beide theorieën geven dus aan dat groene omgevingen een herstellende werking kunnen hebben; bij de Stress Recovery Theory ligt de nadruk wat meer op de evolutionaire achtergrond: een groene omgeving zou minder bedreigend zijn dan een stadse omgeving met al zijn impulsen.
Shinrin-Yoku.
‘het nemen van een bad in een bosrijke omgeving, het lopen of gewoon verblijven in het bos, en het inademen van de vluchtige stoffen die de bomen afgeven’. Of deze ‘bostherapie’ inderdaad een positief effect heeft op de gezondheid, vereist nog nader onderzoek