Geschiedenis Salma Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Milieu

A

Leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Irrigatie

A

Kunstmatige bevloeiing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bloeiend

A

Als het heel goed gaat met iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Landbouwoverschotten

A

Oogsten die de boer zelf niet nodig heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ambachten

A

Beroepen waarbij iemand producten maakt met zijn handen of gereedschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Specialisatie

A

Als iemand zich richt een bepaalde vaardigheid, zoals brood bakken of schoenen maken. Hierdoor ontstonden meer beroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Markten

A

Waar mensen handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Handel

A

Kopen en verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welvaart

A

Rijkdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Landbouwstedelijke samenleving

A

Samenleving met steden waar een minderheid van de bevolking leeft van ambachten en handel. Terwijl de meeste mensen op het platteland leven van landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Belasting

A

Wat mensen moeten betalen aan het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ambtenaar

A

Iemand in de dienst van een bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koninkrijk

A

Staat met een koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vorst

A

Hoofd van een staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Staat

A

Gebied met een regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Volk

A

Grote groep mensen

17
Q

Onderdaan

A

Persoon die moet gehoorzamen aan een regering

18
Q

Oudheid

A

(Tijd van de Grieken en Romeinen) tweede periode (3000 v.C. - 500 n.C

19
Q

Wet

A

Regel waar mensen zich moeten aanhouden

20
Q

Rijk

A

Gebied met een regering

21
Q

Tempel

A

Godsdienstig gebouw

22
Q

Zuil

A

Stenen paal

23
Q

Priesters

A

Godsdienstig leider

24
Q

Offer

A

Iets wat iemand aan God geeft.

25
Beschaving
Ontwikkelde cultuur
26
Waarde
Wat mensen belangrijk vinden
27
Techniek
Kennis en vaardigheid om iets te maken of te laten werken.
28
Traditie
Oud gebruik
29
Norm
Wat mensen gewoon vinden
30
Reliëf
Beeldhouwwerk op een vlakke achtergrond
31
Adel
Groep aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving.
32
Slaaf
Persoon die het bezit is van iemand anders.
33
Krijgsgevangene
Iemand die in de oorlog gevangen is genomen.