Geschiedenis ingroei examen 1 Flashcards

1
Q

Benoem de historische periodes van de klassieke tijdlijn op volgorde

A

Prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd, hedendaagse tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Definitie standplaatsgebondenheid

A

Het standpunt waaruit iemand spreekt, rekening houden met die zijn persoonlijke achtergrond en waarom deze persoon dit werk/ deze bron heeft gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prehistorie begin en eind datum

A

… - ca. 3250 v.C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Oude nabije oosten begin en eind datum

A

Ca. 3250 v.C. - 753

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

middeleeuwen begin en datum

A

476 - 1453, 1492, 1517

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

klassieke oudheid begin en eind datum

A

753 - 476

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vroegmoderne tijd begin en eind datum

A

1453, 1492, 1517 - 1789

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Moderne tijd begin en eind datum

A

1789 - 1945

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hedendaagse tijd begin en eind datum

A

1945 - nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

einddatum middeleeuwen + scharnier moment

A

1453 : val ORR
1492: ontdekking ‘Amerika’
1517: ontstaan protestantisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem de economische fases van de economische tijdlijn in volgorde

A

Fase van de voedzelverzamelaars, agrarische fase, industriële fase, fase van handel en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef alle maatschappelijke domeinen met een beetje uitleg

A

Het culturele domein: wetenschap, kunst, religie
Het sociale domein: mensen en hoe mensen leven
Het economische domein: economie, handel, geld
Het politieke domein: bestuur, gebied, macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef in de volgende zin het maatschappelijk domein:
‘De Europese staten begonnen zich te vormen.’

A

Het politieke domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef in de volgende zin het maatschappelijk domein:
‘De meeste mensen leefde van de landbouw.’

A

Het economische domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef in de volgende zin het maatschappelijk domein:
‘In de beeldhouwkunst stond het goddelijk centraal.’

A

Het culturele domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef in de volgende zin het maatschappelijk domein:
‘Ridders leefden in versterkte beruchten.’

A

Het sociale domein

14
Q

definitie geschreven bron

A

letterlijk geschreven teksten

15
Q

Definitie ongeschreven definitie

A

voorwerpen uit het verleden vb: foto’s, schilderijen, wapens, beelden

16
Q

definitie primaire bron

A

Ooggetuigen/ gelijk in tijd

17
Q

definitie secundaire bron

A

afstand in ruimte en tijd

18
Q

definitie bron

A

komt uit het verleden

19
Q

definitie werk

A

komt uit het hedendaags en zegt iets over het verleden

20
Q

Definite beeldvorming

A

Het beeld dat bestaat over een bepaalde historische periode of gebeurtenis. Die beeldvorming gebeurd op basis van bronnen en de interpretatie daarvan. Regelmatig klopt dit beeld over het verleden niet en worden er stereotypen gebruikt.

21
Q

Waarom is geschiedenis niet hetzelfde als het verleden?

A

Het verleden is dat gene dat effectief gebeurde, maar ook onherroepelijk voorbij is en we nooit opnieuw kunnen beleven. Geschiedenis is de wetenschap die het verleden bestudeert en het verleden probeert te construeren

22
Q

Waarom zijn we afhankelijk van bronnen om een historische vraag te kunnen beantwoorden?

A

In onze bronnen vinden we ons antwoord, daarmee dat we bronnen nodig hebben om een antwoord op te stellen.

23
Q

Definitie historische bron

A

beeld dat je hebt over een gebeurtenis, persoon, gewoonte, samenleving, … uit het verleden

23
Q

geef de 5 stappen van historisch denken

A
  1. Vragen stellen over het verleden en het heden
  2. Situeren in het historisch referentie kader
  3. Bronnen kritisch bestuderen en gebruiken
  4. Een historisch beeld over het verleden maken
  5. Nadenken over het verband tussen het verleden, heden, toekomst en geschiedenis
24
Q

wat hoort er bij vraag 2 van het historisch denken

A

A. Tijd
- klassieke oudheid (7 historische periodes)
- economische tijdlijn (4 fases)
- scharnier momenten
B. Ruimte
C. Maatschappelijk domein (cultuur/ sociaal/ economisch/ politiek)

25
Q

wat hoort er bij vraag 4 van het historisch denken

A

beeldvorming: beeld dat ontstaat over het verleden op basis van bronnen en interpretatie opletten: vaak stereotiep beeld.
Vroegmoderne tijd: negatief beeld over middeleeuwen -> renaissance
Moderne tijd (19de eeuw): positief beeld over middeleeuwen -> romantiek

25
Q

Wat hoort er bij vraag 5 van het historisch denken

A

geschiedenis is niet het zelfde als verleden
= constructie van het leven -> veranderlijk
- op basis van bronnen (onvolledig, interpretatie, selectie
- structuur
- standplaatsgebonden

26
Q

Betekenis presentatie

A

hoe ziet de bron eruit

26
Q

betekenis bruikbaarheid

A

Kan ik de bron gebruiken om mijn vraag te beantwoorden?

27
Q

betekenis betrouwbaarheid

A

kan ik de informatie vertrouwen, is het gebaseerd op feiten

27
Q

betekenis representativiteit

A

weerspiegelt mijn bron de stem van de meerderheid