Genetica Flashcards

1
Q

Wat zijn hotspots?

A

Genen in delen van het genoom die gevoeliger zijn voor DNA schade OF bevatten sequenties die sneller spontane mutaties zullen bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef een voorbeeld van een hotspot.

A

CpG eilanden: methylatie van C waar deze aanliggen aan G.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Juist of fout?

Een substitutie van A naar G is een transversie.

A

Fout, het is een transitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef voorbeelden van transversies.

A

A naar C, A naar T, G naar C, G naar T.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Juist of fout?

Silent mutaties zijn mutaties die geen veranderingen op eiwitniveau meebrengen en dus zo geen aanleiding geven tot klinische fenotypes.

A

Fout, hoewel ze inderdaad geen veranderingen op eiwitniveau teweegbrengen, kunnen ze toch ziekte veroorzaken, door bv. aberrante splicing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een voorbeelden van aandoeningen veroorzaakt door een silent mutatie.

A

Mucoviscidose, hemofilie B, DM, baarmoederhalskanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een SNP?

A

Een single nucleotide variant. Het is een substitutie van één base door een ander en het is geen verklaring voor ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doet men bij seggregatie-analyse?

A

Wanneer men een variant vindt in een ziek individu gaat men kijken of die variant voorkomt bij alle zieke personen binnen dezelfde familie. Bijkomend wordt gekeken of de variant niet voorkomt bij alle niet-zieke personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom zijn zebravissen bijzonder handig als proefdier voor genetica?

A
  • Ze stellen weinig eisen aan de omgeving en zijn relatief goedkoop
  • Hun genoom is zo goed als geheel bekend en heeft 74% homologie met de mens
  • Ze nemen gemakkelijk stoffen op via water
  • Ze planten zich gemakkelijk voort
  • Hun transcriptie en translatie zijn makkelijk aan te passen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn rescue experimenten?

A

Daarbij wordt een bepaald gen met een variant uitgeschakeld waardoor de zebravis een fenotype krijgt. De volgende stap is dat men RNA van de patiënt met die variant in injecteert in de vis. Als het fenotype van de vis dan verdwijnt is er een ‘rescue’ en dat wil zeggen dat de variant van de patiënt normale genetische variatie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Juist of fout?

Mozaïcisme kan enkel een ernstig beeld geven indien de mutatie in minstens 50% van de cellen zit.

A

Fout, soms is er een ernstig beeld bij een laag percentage, bv. bij Proteus syndroom (0.5%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom inspecteert een klinisch geneticus altijd de huid?

A

Pigmentatiestoornissen zijn een indicatie voor mozaïcisme, wat niet altijd te detecteren is in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het herhalingsrisico bij germinaal mozaïcisme?

A

1%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef een voorbeeld van een secundair effect van mutaties.

A

Een mutatie in het EVER1 en EVER2 gen zorgt voor een verhoogde gevoeligheid voor HPV infecties. Indien een persoon met die mutaties dan effectief geïnfecteerd worden met HPV, ontwikkelen ze het fenotype van epidermodysplasia verruciformis. De mutatie op zich is dus niet de oorzaak van het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is anticipatie?

A

Wanneer de ziekte alsmaar erger wordt in volgende generaties omdat het aantal repeats aan het einde van een gen verhoogt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Juist of fout?

Wanneer de repeats op het einde van een gen gelegen zijn in de coderende regio, zijn deze de enige oorzaak van het fenotype.

A

Juist.

17
Q

Beschrijf het verschil in anticipatie wanneer de mutatie afkomstig is van vader of moeder.

A
  • Paternale transmissie: bijna altijd anticipatie
  • Maternale transmissie: anticipatie in de helft van de gevallen
18
Q

Wat zijn modifier genen?

A

Genen die het fenotype van een aandoening beïnvloeden wanneer het ziektegen aanwezig is. Ze is dus niet de oorzaak van het fenotype maar beïnvloedt het enkel.

19
Q

Geef de drie modifiërende mechanismen.

A
  • Verhogen kritische drempel: geeft aanleiding tot non-penetrantie
  • Verlagen kritische drempel: dragers zijn niet per se gezond
  • Wijzigen distributie van het kenmerk: geeft aanleiding tot variabele expressie
20
Q

Wat zijn de kenmerken van multifactoriële overerving?

A
  • Risico eerstegraads verwanten: 3-5%
  • Risico verdere verwanten: exponentiële afname
  • Risico stijgt wanneer verschillende individuen binnen familie aangetast zijn of wanneer de aandoening ernstiger is
  • Consanguïniteit vergroot risico voor kinderen
21
Q

Wat zijn susceptibiliteitsgenen?

A

Genen die de vatbaarheid van een individu om een fenotype te ontwikkelen verhogen. Het is dus niet de (enige) oorzaak maar een contribuerende factor.

22
Q

Wat is het gevolg van DNA-methylatie?

A

Het DNA wordt sterker rond de histonen gewonden waardoor transcriptie onmogelijk wordt.

23
Q

Juist of fout?

Epigenetische mechanismen liggen aan de basis van tweelingen met hetzelfde fenotype.

A

Fout, ze liggen aan de basis van tweelingen met hetzelfde genotype maar een verschillend fenotype.

24
Q

Wat doen micro-RNA’s?

A

Ze remmen de vertaling van mRNA naar eiwit en zorgen er dus zo voor dat enkel de gewenste mRNA’s vertaald worden.

25
Q

Wat is genomische imprinting?

A

Wanneer het fenotype van een genetisch defect afhangt van op welk stukje DNA het ligt, van moeder of vader.