Geneeskunde Flashcards

1
Q

G.
Verpleegkundige handeling
Voorbereiding:

A
Verpleegkundige:
-Wat gaan we doen
-Bij wie
-Waarom
\+HH
Materiaal:
-Altijd anders
Omgeving en patiënt:
-Privacy
-Identificeren
-Informeren
-Installeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

G.
Verpleegkundige handeling
Uitvoering

A
  1. Presentie
  2. Werkwijze (per handeling anders)
    - Materiaal ook openleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

G.
Verpleegkundige handeling
Nazorg

A
Omgeving en patiënt: (= veilig en comfortabel)
-Installeren
-Informeren
Materiaal
-Correct wegsmijten / terugleggen / wegbrengen naar labo
Verpleegkundige:
-HH
-Registratie
-Follow up
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

G.

Geef de basisprincipes

A
  • Hygiëne en steriliteit
  • Veiligheid
  • Beleving
  • Comfort
  • Zelfzorg en inspraak
  • Economie
  • Ergonomie
  • Ecologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

G.

Patronen v Gordon

A
  1. Gezondheidsbeleving en instanthouding
  2. Voedings- en stofwisseling
  3. Uitscheiding
  4. Activiteiten
  5. Slaap en rust
  6. Cognitie en waarneming
  7. Zelfbeleving
  8. Rollen en relatie
  9. Seksualiteits- en voortplanting
  10. Stressverwerking
  11. Waarde- en levensovertuiging
    (Belangrijkste: 1,2,3,4,5,7,10)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

G.

Bloedbuisjes volgorde

A

HEMSECI / HEPED / GLUSE

  • Hemoculturen
  • Serumtube
  • Citraattube
  • Heparinetube
  • EDTA-tube
  • Glucosetube
  • Sedimentatietube
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
Hemocultuur

A

Microbiologisch OZ (sepsis)
- 2 grote flacons (1 aëroob, eerst / 1 anaëroob)
10cc per flesje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
Serumtube

A

Biochemisch OZ - ionogram
(bij centrifuge scheiding tss serum en bloedkoek)
- Stollingsbevorderende stof
1/4e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
Citraattube

A

Fysiologisch stollings-OZ (APTT, PT, fibrinogeen)
- Citraat = anti-coagulantia
3/4e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
Heparinetube

A

Biochemisch OZ - ionogram
- heparine = anti-coagulantia
1/2e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
EDTA tube

A

Hematologisch OZ - Hg, RBC, WBC, bloedgroep (=bloedbepaling)
- EthylDiamineTetraÄcetaat = anti-coagulantia
1/2e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
Glucose tube

A

Glucose en alcoholbepalingen
-Fluoride + een anit-coagulantia
1/2e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

G.
Functie + Inhoud - Vullingsgraad
Sedimentatietube

A

1/2e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

G.

Lichaamszijde bepalen bloedafname

A
-Vroeger ervaringen pat.
Niet langs zijde van:
-Lopend infuus / transfusie
-Okselklierverwijdering
-Lymfe-oedeem
-Shunt voor hemodialyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

G.
Mogelijke problemen bij bloedafname
Bij patiënt

A
  • Hematomen
  • Nabloeden
  • Vagale reactie
  • Pijn / angst / infectiegevaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

G.
Mogelijke problemen bij bloedafname
Bij VPKe

A
  • Niet kunnen aanprikken
  • Prikaccidenten
  • Afname langs kant lopend infuus (mag maar heeft consequenties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

G.
Mogelijke problemen bij bloedafname
Bij labo

A
Pre-analytisch:
-Admin. fouten
-Fouten bij bloedafname
-Niet correct transporteren
-Biologische variabelen (niet nuchter)
Post-analytisch:
- Niet, laattijdig of verkeerd interpreteren vd resultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

G.

Isotone infuusvloeistoffen

A

Het aantal osmotisch werkende deeltjes in de vloeistof is even hoog als die in de bloedstroom.

  • NaCl 0.9 % (dehydratatie + oplosmiddel medicatie)
  • Glucose 5 % (dehydratatie + waakinfuus + oplosmiddel medicatie)
  • Plasmalyte (matige dehydratatie)
  • Hartmann (matige dehydratatie)
  • Natriumwaterstofcarbonaat 1.4 % (pH onder 7.2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

G.

Hypertone infuusvloeistoffen

A

Het aantal osmotisch werkende deeltjes in de vloeistof is hoger als die in de bloedstroom.

  • NaCl 3 % (dehydratatie / ernsitge hyponatriëmie ZONDER dehydratatie)
  • Glucose 10, 20, 30, 50 % (caloriebron / hypoglycemische coma)
  • Glucose 5 % + NaCl 0.9 % / 0.45 %
  • Mannitol 20 % (diurese bevorderend)
  • Natriumwaterstofcarbonaat 8.4 % (pH onder 7.2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

G.

Hypotone infuusvloeistoffen

A

Het aantal osmotisch werkende deeltjes in de vloeistof is lager als die in de bloedstroom.
- Gedistilleerd water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

G.

Lichaamszijde infuus bepalen

A

-Vroegere ervaringen patiënt
-Niet dominante zijde
Geen infuus langs zijde met:
-okselklierverwijdering
-Lymfe-oedeem
-Hemiplegie-/parese
-Thrombose
-Shunt voor dialyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

G.

Infuus vervangingen

A
  • Infuusvloeistoffen -> 24u
  • Leidingen en tussenstukken -> 72u - 96u
  • TPN / bloed -> na elk gebruik
  • Katheter -> niet nodig, enkel bij flebitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

G.

Infuus problemen lokaal

A
  • Hematomen
  • Infuus loopt niet meer
  • Extravasatie
  • Flebitis
  • Thromboflebitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

G.

Infuus problemen systemisch

A
  • Overvulling

- Embolie (lucht, long, katheter)

25
Q

G.
Infuus
Medicatie op 3wijzen mogelijk

A
  1. Op continue wijze
    - Voor toediening in infuuszak bijspuiten
    - Tijdens toediening in infuuszak bijspuiten
  2. Via intermittente infusie
    - 2e zakje aanhangen via 3wegkraan
  3. Bolusinjectie
    - via trousse inspuiten
    - flushen met NaCl 0.9 %
26
Q

G.

Hypodermoclyse

A

Infuusvloeistof in onderhuids bindweefsel toedienen (morfin)
Enkel isotone stoffen
(subcutane bolusinjectie: heparine, insuline, vaccin)

27
Q

G.

Redenen eenmalige blaaskatheterisatie

A
  • Cultuurafname
  • Acute urineretentie
  • Residubepaling
28
Q

G.

Materialen eenmalige blaaskatheterisatie

A

PVC, met coating en beschermhoes (no touch)
40 cm voor man, 20 cm voor vrouw
Glijmiddel
1 lumen

29
Q

G.

Urinestaal

A
  • Identificatiegegevens
  • Manier v afname (midstream/eenmalige of verblijfskatheter)
  • Wanneer afgenomen
  • > Onmiddellijk naar labo
30
Q

G.

Redenen verblijfskatheter

A
  • Buikoperaties
  • Acute/chronische urineretentie
  • Opvolging debiet
  • Sacrale wonden
  • Residubepaling
  • Cystomanometrie
31
Q

G.

Materialen verblijfskatheter

A

Dubbel lumen
CH 16 voor man, CH 14 voor vrouw
Latex of siliconen

32
Q

G.

Latex verblijfskatheter

A
  • Na 3 weken vervangen
  • Steviger en flexibeler
  • Minder glad
  • Allergie
33
Q

G.

Silliconen verblijfskatheter

A
  • Na 6 weken vervangen
  • Minder incrustinatie
  • Stijver
34
Q

G.

Blaaskatheterisatie algemene info

A

Intiem toilet met NaCl 0.9 %

Ballon vullen met gedistilleerd water

35
Q

G.

2 soorten staalafname via urinecollector

A
  • Microbiologisch

- Biochemisch

36
Q

G.

Hoe microbiologisch staalafname nemen

A
  • Leiding afklemmen voor 15-30min
  • Aanprikplaats ontsmetten
  • Aanprikken met 22G naald en 10cc optrekken in een spuit
  • In opvangrecipiënt en naar labo doen
37
Q

G.

Hoe biochemisch staalafname nemen

A
  • 24 u collectie
  • Langs distale afvoerklep van de urinezak, de urine opvangen in een recipiënt
  • Afvoerklep ontsmetten bij afsluiten
38
Q

G.

Bladderscan indicaties

A
  • Vermoeden urineretentie
  • Vermoeden obstructie blaaskatheter
  • Afwezigheid spontane mictie
  • Delier
  • Residu na mictie
39
Q

G.

Bladderscan contra-indicaties

A
  • Wondverband
  • Zwangerschap
  • Littekens
  • Vochtophoping abdominaal
40
Q

G.

Blaasspoeling indicaties

A
  • Reinigen vd blaas
  • Doorgankelijkheid bewaren
  • Verwijderen klonters en stolsels
41
Q

G.

Criteria blaasspoelingvloeistof

A
  • NaCl 0.9 %
  • Licht zure oplossing (urotainer)
  • Op kamertemperatuur!
  • Gesloten / open
42
Q

G.

Soorten blaaspoeling

A
Gesloten 3 lumen (Foley katheter)
-Post op
-Ballon 70ml (drukt op op.plek)
-Continue spoeling (3l/u, afbouwend)
Gesloten 2 lumen
-Met spuit en naald, kleine hoeveelheden
Open via spuit
-Op katheter koppelen, spuiten en terug optrekken tot helder is
-Vloeistof= steriel water of NaCl 0.9%
43
Q

G.
Puncties: Nazorg:
Algemeen

A
Patient:
-i i (uitslag)
Materiaal:
-Stalen zsm naar labo
-Verwerking door VPK dat assisteerde
-Onsteriele handschoenen gebruiken
-Goed ingevuld en ondertekend formulier
VPK:
-HH / VPdossier / Follow up
44
Q

G.
Puncties: Nazorg:
Lumbale

A
  • Minimaal 1 u bedrust (kan tot 24 u oplopen)

- Indien aanhoudende pospunctionele hoofdpijn: autologe epidurale bloodpatch

45
Q

G.
Puncties: Nazorg:
Pleura

A

RX owv mogelijke pneumothorax

46
Q

G.
Puncties: Nazorg:
Ascites

A

Humaan albumine toedienen ter voorkoming v shock

47
Q

G.
Puncties: Nazorg:
Lever

A
  • Zakje op punctieplaats leggen + buikband
  • Minstens 1u op rechterzijde liggen
  • Dag nadien ook nog bedrust
48
Q

G.

Leg de zuigerstangtechniek uit.

A

Het S-Monovette systeem.
Hier wordt een naald in de vene gebracht en draait men een spuit op vast.
Je kan dan zelf de kracht bepalen.
Het is het tegenovergestelde van een vacuum systeem.

49
Q

G.

Redenen voor hemoculturen af te nemen

A
  • Oplopende lichaamstemp (> 38.5°C)
  • Rilkoorts
  • Sepsisbeeld
  • Verhoogde CRP zonder duidelijke oorzaak
  • Als antibioticatherapie niet aanslaat.
50
Q

G.

Wat is autosondage

A

Intermittente zelfkatheterisatie

CI(S)C, clean intermittent (self) catheterisation

51
Q

G.

Voordelen zelfsondage

A
  • Kleiner risico op UWI
  • Eenvoudig
  • Geen belemmering in ADL
  • Zelfredzaamheid blijft hoog
52
Q

G.

3 soorten zelfsondagesondes

A
  • Droge: moet je zelf glijmiddel op aanbrengen
  • Zelfglijdende waar je het glijmiddel nog moet bij activeren
  • Zelfglijdende met al een glijmiddel op in de vorm ve gel
53
Q

G.
Puncties: Voorbereiding:
Algemeen

A
VPK:
WWW
-Reden v punctie: evacuerend / therapeutisch / diagnostisch
-ATCD
Materiaal:
-(on)steriel beschermingsmateriaal
-Gekleurd zichtbaar alcoholisch ontsmettingsvloeistof
-Lokale verdoving
-Geschikte punctienaald / aspiratiemateriaal
-Juist opvangrecipient
Patient:
iii + privacy
54
Q

G.
Puncties: Voorbereiding:
Lumbaal

A
Reden:
-Diagnostisch
-Evacuerend
-Therapeutisch
Houding pat:
-Ontblote rug + rug zo bol mogelijk (zittend en liggend)
55
Q

G.
Puncties: Voorbereiding:
Pleura

A
Reden:
-Diagnostisch
-Evacuerend
-Therapeutisch
Houding:
-Rechtzittend met ontbloot bovenlichaam
Max 1.5l per sessie (CAVE longoedeem)
56
Q

G.
Puncties: Voorbereiding:
Ascites

A
Reden:
-Diagnostisch
-Evacuerend
-Medicamenteus
Houding:
-Liggende dorsale houding, lichtjes hellend naar de linker zijde
57
Q

G.
Puncties: Voorbereiding:
Beenmerg

A

Reden:
-Diagnostisch
Houding:
-Bij cristapunctie: op linker of rechterzijde
-Bij sternumpunctie: dorsale ligging met eventueel een kussen onder de schouders

58
Q

G.
Puncties: Nazorg:
Beenmerg

A

Na cristapunctie: 30 minuten op de rug liggen zodat de punctieplaats wordt gedicht door het eigen gewicht.

59
Q

G.
Puncties: Voorbereiding:
Lever

A
Reden:
-Diagnostisch
Tegenindicaties: stollingsproblemen
Houding:
-Rugligging met stevig kussen onder de leverstreek, rechter arm naar boven, tijdens biopt niet ademen.