Geneeskunde 3A1 HC week 1 Flashcards

1
Q

Wat is vruchtbaarheid?

A

Het vermogen van een organisme om zicht geslachtelijk voort te planten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is subfertiliteit?

A

Verminderde fertiliteit. Is het probleem van het paar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is infertiliteit?

A

Absoluut onvermogen om voort te planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is fecundity?

A

Vermogen om levend nageslacht te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kans op doorgaande zwangerschap in periovulatoire periode?

A

20-25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kans op verlies zwangerschappen mens?

A

30-40% van conceptus eindigt in vroege miskraam, 14% in miskraam.
43% van biochemische zwangerschap eindigt in levend geboren nakomeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat heeft additief negatief effect op kans op zwangerschap?

A

Roken, alcohol, BMI en dieet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cyclus van vrouw is regelmatig en endocrien gereguleerd. Hoe ziet de besturing eruit?

A

Hypothalamus (GnRH) -> anterior hypofyse (LH, FSH) -> ovaria (oestrogenen, progestines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zorgt FSH voor?

A

Follikel stimulerend hormoon -> follikel zal groeien en oestradiol maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van progesteron?

A

Slijmvlies gereedmaken voor een mogelijke embryo -> laat het endometrium differentiëren. Hoog progesteron -> LH daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verloopt de cyclus?

A

FSH -> follikelontwikkeling -> oestradiol -> neg feedback -> FSH daalt -> selectie dominante follikel -> maturatie follikel -> hoge productie oestradiol -> positieve feedback -> LH piek -> ovulatie -> corpus luteum -> LH gestimuleerde progesteron -> differentiatie van endometrium -> optimaliseren voor innesteling -> negatieve feedback door progesteron -> dalende LH -> te gronde gaan van corpus luteum -> dalend progesteron -> wegvallen negatieve feedback + afbraak endometrium -> stijgende FSH + menstruatie + recruitment van follikel -> nieuwe cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat verandert er als er een bevruchting plaatsvindt waardoor corpus luteum blijft bestaan?

A

Het hormoon HCG zorgt voor stimulatie van corpus luteum, ondanks hoog progesteron en laag LH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvoor staan gravida en para?

A

Gravida = zwangerschap
Para = bevalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn menstruatieproblemen?

A
  • Hevige bloeding
  • Onregelmatigheid
  • Afwezigheid
  • Pijnlijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn oorzaken van cyclusstoornissen?

A
  • Organisch: fibroids, endometrium/cervix pathologie, stollingsafwijking, iatrogeen (antistolling, spiraal)
  • Regulatie: hormonaal (probleem in regelmaat = hormonaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is de diagnostiek van cyclusstoornissen?

A
  • Cyclus anamnese
  • Lichamelijk onderzoek
  • Aanvullend onderzoek
  • DD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit bestaat de cyclus anamnese?

A
  • Begin van laatste menstruatie? Zwanger?
  • Regelmaat: tijd tussen begin menses en 1e dag volgende menses in dagen/weken. Altijd zo geweest?
  • Bij oligomenorroe of amenorroe: zijn er toch cyclische veranderingen merkbaar? (mastodynie -> pijnlijke borsten, stemmingsschommelingen, afscheiding mid-cyclisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoelang is een normale cyclus?

A

25-35 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoeveel bloedverlies bij normale menstruatie en duur?

A

80-120 ml, 3-6 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar zorgt ovariële veroudering voor?

A

Cyclusverkorting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is oligomenorroe?

A

Onregelmatig en minder frequente menstruaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is amenorroe?

A

Afwezigheid van menstruaties (> 4 mnd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is hevig menstrueel bloedverlies (HMB)?

A

Regelmatige, maar langdurige en overvloedige menses tot Hb ondermijnend

24
Q

Wat is metrorrhagie?

A

Bloedingen zonder cycluspatroon herkenbaar

25
Q

Wat is anovulatie?

A

Afwezigheid van ovulatie

26
Q

Wat is dysmenorrhoea?

A

Pijnlijke menstruatie

27
Q

Hoe kan je ovulatie testen?

A
  • LH meten in bloed (LH piek is 28 uur) -> je moet dan wel een week lang bloed prikken
  • Overmaat LH verlaat via urine lichaam (20-30 uur hierna ovulatie)
  • Als progesteron stijgt is corpus luteum er, dus is er een ovulatie geweest
28
Q

Wat voor lichamelijk onderzoek doe je?

A
  • Anatomie en aanleg: gynaecologisch onderzoek, echoscopie genitalia interna
  • Ontwikkeling en leeftijd
  • Lichaamsgewicht
  • Hirsutisme (overbeharing)/huidafwijkingen
29
Q

Wat is aanleiding voor verder onderzoek bij amenorroe?

A
  • Secundaire amenorroe na 4-6 mnd
  • Primaire amenorroe: 14 jaar met afwezigheid van groei of ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
    Primaire amenorroe: 16 jaar bij aanwezigheid van groei of ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
30
Q

Hoe classificeer je anovulatie?

A

WHO I: FSH en LH laag, oestradiol laag
WHO II: FSH normaal, LH normaal/verhoogd, oestradiol normaal
WHO III: FSH en LH verhoogd, oestradiol laag

31
Q

Waardoor komt WHO I?

A

Centraal probleem:
- hypothalamus-aanleg/anatomisch: trauma, tumor, Kallmann-syndroom
- hypothalame functiestoornis: idiopathisch, stress, eetstoornissen, extreme fysieke belasting, gewichtsreductie
- hypofyse functiestoornis: aanleg, tumor

32
Q

Wat zijn gevolgen van WHO I en hoe behandel je het?

A

Infertiliteit, oestoporose, cardiovasculaire complicaties
Behandeling: oestrogeen toedienen

33
Q

Wat is de oorzaak van WHO II?

A

Probleem in regulatie/disbalans.
Multifactorieel, familiair/genetisch

34
Q

Wat zijn de gevolgen van WHO II en de behandeling?

A

Subfertiliteit, hyperandogronesme, type 2 diabetes, endometrium carcinoom, cardiovasculaire aandoeningen, depressiviteit
Behandeling: overgewicht reduceren, cyclus herstel, fertiliteit: ovulatie inductie middels gonadotrofinen, oestradiol-receptor modulatie

35
Q

Wat is de oorzaak van WHO III?

A

Probleem in ovaria
Natuurlijke veroudering, Turner syndroom (missen X chromosoom), iatrogeen (bestraling, chemo)

36
Q

Wat zijn de gevolgen en behandeling van WHO III?

A

Infertiliteit, osteoporose, bijnier insufficiëntie, cardiovasculaire complicaties
Behandeling: hormoon substitutie therapie, preventie osteoporose, beperk osteoporose met oestradiol, biphosphonates, lifestyle, fertiliteit: IVF/eiceldonatie

37
Q

Wat is in 5-30% oorzaak van oligo-amenorrhoe?

A

Hyperprolactinemie. Dus altijd serum prolactine bepalen bij cyclusstoornis.

38
Q

Wat zijn de gevolgen van verhoogd prolactine?

A

Luteale fase verkorting door verstoorde preovulatoire follikelontwikkeling, cyclusverstoring en hypooestrogenemie

39
Q

Waarvan is chromosoomparing afhankelijk?

A

Bewegingen van chormosomen (bouquet formation), het maken en herstellen van DNA dubbelstrengsbreuken (in 10% crossover)

40
Q

Wat zijn eigenschappen van spermatogenese?

A
  • Ontstaan van 4 gameten
  • Vindt plaats in testisbuisjes
  • XY body vorming
  • Continu proces vanaf de puberteit
  • Histon naar protamine transitie
  • Regulatie van gentranscriptie en mRNA translatie
41
Q

Wat maakt een zaadcel van goede kwaliteit?

A
  • Goed bewegen
  • Goede vorm (kleine kop)
42
Q

Wat is ICSI?

A

Intracytoplasmatische-sperma-injectie. Spermacel in eicel gedaan. Je weet niet of de spermacel die je plaatst van goede kwaliteit is, dit is dus een gok.

43
Q

Wat zijn eigenschappen van oögenese?

A
  • Uit 1 voorlopercel komt 1 eicel
  • Pre en postnataal proces
  • Aan het einde van profase is er een arrest -> geboorte
  • Follikelvorming
  • 2x arrest: diploteen meiose I en metafase meiose II
  • Oöcyt is voorraadkast voor klievingen
  • Alle oöcyten voor de geboorte al gevormd
44
Q

Hoe is de groei van de oöcyt?

A
  • Synthese maternaal mRNA en rRNA naar vroege embroyonale fase
  • Vorming zona pellucida
  • Vorming corticale granula
  • Vorming gap junctions tussen oöcyt en granula
  • Verwerven competentie tot meiose hervatting
45
Q

Hoe verloopt de maturatie van een oöcyt?

A

Pre-antrale follikel, oocyte blokkade in diploteen meiose I -> antrale follikel hoog cAMP gehalte voorkomt meiose hervatting -> pre-ovulatoire follikel, laag cAMP -> ovulatie en voltooiing meiose I

Voltooiing meiose II na bevruchting -> pronucleus vorming

46
Q

Hoe leiden veranderingen in genoom tot ziekte?

A
  • Hoeveelheid:
  • Mist genetisch materiaal (deletie)
  • Teveel aan genetisch materiaal (duplicatie/gain)
  • Functie gen/eiwit:
  • Disruptie structuur gen (translocatie, inversie, insertie)
  • Verandering aminozuurvolgorde (missense, frame-shift, STOP codon)
  • Effect op mRNA (nonsense mediated decay)
  • Effect op splicing
  • Gain of functie (eiwit dat normaal een functie uitvoert gaat dit nu sterker doen -> meer activiteit)
47
Q

Wat zijn kenmerken van autosomaal dominante overerving?

A
  • Meerdere generaties
  • Heterozygoot heeft fenotype
  • Mannen en vrouwen beiden aangedaan
  • 50% kans op aandoening voor nageslacht
48
Q

Wat zijn kenmerken van autosomaal recessieve overerving?

A
  • Enkele generatie/gezin aangedaan
  • Heterozygoot is drager
  • Homozygoot is aangedaan
  • Mannen en vrouwen even vaak aangedaan
  • Nageslacht: ¼ kans op ziekte, ½ kans op drager, ¼ kans op afwezigheid mutatie
49
Q

Wat zijn kenmerken van X-linked recessieve aandoeningen?

A
  • Geen man-man overerving
  • Mannen vaker aangedaan dan vrouwen
  • Vrouwen vaak drager, mannen aangedaan
  • Vrouwen milder aangedaan
50
Q

Wat zijn kenmerken van Y-gebonden aandoeningen?

A
  • Alleen mannen aangedaan
  • Aangedane mannen hebben een aangedane vader
  • Alle zoons van aangedane vaders zijn aangedaan
51
Q

Wat zijn kenmerken van maternale overerving- mitochondrieel?

A
  • Transmissie via moeder
  • Geen transmissie via vader
  • Beiden seksen kunnen zijn aangedaan (bepaald door heteroplasmie)
52
Q

Wat is UPD (uniparentale disomie)?

A

2 chromosomen van dezelfde ouder

53
Q

Wat zijn kenmerken van Silver-Russel syndroom?

A

Kleine lengte, dun, failure to thrive, maternale UPD11

54
Q

Wat zijn kenmerken van Beckwith-Wiedemann syndroom?

A

Groot, grote tong, omphalocele (gat bij navel), risico tumoren, paternale UPD11

55
Q

Wat is genome wide association study (GWAS)?

A

Testen of een ziekte-gen en een SNP (of andere variant) samen meer voorkomen dan te verwachten op basis van kans