Geluid Flashcards
1
Q
Oscilloscoop
A
apparaat dat amplitude van trilling laat zien
2
Q
Trillingstijd berekenen
A
aantal hokjes x tijdbasis
3
Q
Trilingstijd
A
tijdsduur van 1 volledige trilling
4
Q
Frequentie
A
aantal trillingen in 1 seconde
5
Q
Frequentie berekenen
A
f= 1/T
(frequentie in Hz en trillingstijd in T)
6
Q
Trillingstijd berekenen
A
T= 1/f
7
Q
Hoe hoger de frequentie..
A
hoe hoger de toon
8
Q
ondergrens en bovengrens Hz
A
20 Hz = ondergrens
20 000 Hz = bovengrens
9
Q
Toonhoogte en frequentie van snaar bepaald door:
A
- spanning van de snaar
- doorsnede van de snaar
- lengte van de snaar
10
Q
Amplitude
A
grootste afwijking vanaf het middelpunt
11
Q
Amplitude bepalen
A
- aantal hokjes tussen middellijn en hoogste punt
- kijken welke gevoeligheid is ingesteld (mV)
- aantal hokjes x de gevoeligheid =
12
Q
Lijn komt overeen met 0 dB
A
gehoordrempel
13
Q
Lijn komt overeen met 140 dB
A
pijngrens
14
Q
Verdubbeling decibel
A
als aantal geluidsbronnen verdubbelt -> geluidsterkte neemt toe met 3 dB