Elektriciteit Flashcards

1
Q

Gewone shakelaar

A

blijft in AAN- stand als je m loslaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drukschakelaar

A

veert terug naar UIT- stand als je m loslaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gelijkspanning

A

oplaadbare batterij die een tijdlang constante spanning kan leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pluspool en minpool

A

stroom loopt altijd van plus naar min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diode

A

schakelonderdeel dat stroom maar in 1 richting doorlaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diode in de doorlaatrichting

A

kleine weerstand, stroom kan er makkelijk doorheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diode in de sperrichting

A

grote weerstand, laat geen stroom door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

LED

A

een diode die licht uitzendt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

LED aansluiten

A

langste poot in de +
kortste poot in de -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Doorlaatrichting

A

is altijd rechts ->

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dynamo

A

wekt elektrische energie op terwijl apparaat werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Capaciteit

A

gebruikstijd mee berekenen als de stroomsterkte bekend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Elektrisch vermogen

A

hoeveelheid elektrische energie die een spanningsbron per seconde levert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mA naar A

A

: 1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

A naar mA

A

x 1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van uren naar secondes

A

telkens : 60 (licht aan hoeveelheid nullen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoge weerstand

A

Ampere omlaag, omdat het ze anders veel energie kost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lage weerstand

A

Ampere omhoog, omdat het dan minder energie kost

19
Q

Vermogen

A

P= U x I

20
Q

Weerstand

A

R= U : I

21
Q

LDR

A

weerstand dat afhankelijk is van het licht

22
Q

Veel licht LDR

A

lamp aan, Ampere bewegen

23
Q

Weinig licht LDR

A

lamp uit, Ampere bewegen moeilijk

24
Q

NTC

A

weerstand dat afhankelijk is van de temperatuur

25
Q

Lage temperatuur NTC

A

weerstand is hoog

26
Q

Hoge temperatuur NTC

A

weerstand is laag

27
Q

Amperedeeltjes kiezen altijd…

A

de kant met de lage weerstand

28
Q

Relais

A

automatische schakelaar

29
Q

Stroom door de elektromagneet

A

verbonden op Maakcontact

30
Q

Geen stroom door de elektromagneet

A

verbonden op Breekcontact

31
Q

Elektromagneet

A

trekt alleen metaal aan als het stroom krijgt

32
Q

Elektromagneet gaat aan

A

schakelaar van Breek naar Maak

33
Q

Elektromagneet gaat uit

A

schakelaar van Maak naar Breek

34
Q

Stroomkring 1

A

stroomkring van de elektromagneet
(batterij en spoel)

35
Q

Stroomkring 2

A

stroomkring van de actuator
en Maak en Breekcontact
(lampje bijv.)

36
Q

Relais geschakeld

A

stroomsterkte 2x vergroot
(dus stroom komt er 2x groter uit)

37
Q

Stroomkring 2 dikkere draad

A

omdat de stroomsterkte van stroomkring 2 is versterkt

38
Q

Reedcontact

A

schakelaar die reageert op magneet

39
Q

Magneet bij reedcontact

A

contact is dicht

40
Q

Geen magneet bij reedcontact

A

contact is open

41
Q

Transistor

A

dezelfde functie als Relais
verbruikt minder dan Relais
je kunt er alleen lage spanningen mee schakelen

42
Q

Aansluitpunten transistor

A

C = de collector
B = de basis
E = de emitter

43
Q

Transistor aan

A

als er een kleine stroom door de basis loopt

44
Q

Transistor uit

A

als de stroom 0 of bijna 0 is