Fysiologie Flashcards

1
Q

Wat zijn de kenmerken van de linkerhemisfeer?

A
  1. taal (praten, lezen, in gedachten praten, braille “lezen”),
  2. tijd en timing (temporeel),
  3. analyse, wetenschap,
  4. instructies,
  5. werkt in serie geschakeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de kenmerken van de rechterhemisfeer?

A
  1. Ruimtelijke ordening,
  2. holistisch,
  3. ruimte,
  4. intonatie,
  5. prosodie (intonatie),
  6. zelf inzicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke drie onderdelen bestaan de schorsgebieden?

A

primair, secundair, tertiair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem de 4 verschillende lobben

A

Frontale lob, parietale lob, temporale lob, occipitale lob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet het primaire motorische schorsgebied en waar ligt het?

A

frontale lob, stuurt de spieren aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet het secundaire motorische schorsgebied?

A

Bepaalt hoe een beweging wordt uitgevoerd. De beweegprogramma’s zitten hier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet het tertiaire motorische schorsgebied?

A

Bepaald wat er gaat gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de anatomische naam van de hersenbalk

A

Corpus callosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar dient de hersenbalk voor?

A

Dit is niet duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent afasie?

A

Taalstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de afasie van Broca en hoe wordt deze vorm van afasie ook wel genoemd?

A

Motorische afasie: patient heeft moeite met de motoriek van het praten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de afasie van Wernicke en hoe wordt deze vorm van afasie ook wel genoemd?

A

Sensorische afasie: patient kan prima praten, maar er is geen samenhang in de woorden die geuit worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is apraxie?

A

Het onvermogen om complexe handelingen uit te voeren, die niet terug te voeren zijn op parese, sensabiliteitsstoornissen, ataxie of bewustheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hemiplegie?

A

halfzijdige verlamdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de medische term voor halfzijdige verlamdheid?

A

hemiplegie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe wordt het onvermogen om complexe handelingen uit te voeren genoemd?

A

apraxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt een gedeeltelijke onvolledige verlamming van spieren genoemd?

A

parese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een parese?

A

Een gedeeltelijke onvolledige verlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke vormen van agnosie zijn er?

A

tactiele, akoestische en visuele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is agnosie?

A

Agnosie is het verlies van het vermogen om personen, voorwerpen, geluiden, geur et cetera te herkennen, terwijl de zintuiglijke waarneming grotendeels wel intact is en er geen sprake is van significant geheugenverlies over de betreffende waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is tactiele agnosie?

A

Het niet herkennen van tastindrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe noemt men het niet herkennen van tastindrukken?

A

tactiele agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is akoestische agnosie?

A

Het niet herkennen van klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe noemt men het niet herkennen van klanken?

A

akoestische agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is visuele agnosie?

A

Het niet herkennen van beelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe noemt men het niet herkennen van beelden?

A

visuele agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is anesthesie?

A

het proces om de waarneming van pijn en andere negatieve gevoelens te blokkeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is anopsie?

A

de term voor een uitval in de visuele waarneming waarbij de oogzenuwen betrokken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de term voor een uitval in de visuele waarneming waarbij de oogzenuwen betrokken zijn.

A

anopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe noemt men het proces om de waarneming van pijn en andere negatieve gevoelens te blokkeren?

A

anesthesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar ligt de prefrontale cortex?

A

De prefrontale cortex of cortex praefrontalis is een gebied in de hersenen, gelegen in het voorste gedeelte van de frontale kwabben vóór de motorische schors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe noemt men het gebied voor de prefrontale schors?

A

prefrontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de functie van de prefrontale cortex?

A

De prefrontale cortex is betrokken bij cognitieve en emotionele functies als beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar ligt de associatiecortex?

A

ligt in de parietale lob, achter de primaire schors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe noemt men het deel achter de primaire sensorische schors?

A

associatiecortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een homunculus?

A

Klein mannetje dat gebruikt wordt om weer te geven welke motorische of sensorische aansturingen groter zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is somatotopie?

A

Kenmerk van vele hersenschorsgebieden, waarbij elk punt van de hersenschors overeenstemt met een welbepaald punt van het lichaam, m.a.w. de lichaams¬delen zijn op de hersenschors geprojecteerd, evenwel niet natuurgetrouw: plaatsen met een grotere gevoeligheid, beweeglijkheid… corresponderen met een groter areaal op de ¬hersenschors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar ligt de sulcus centralis?

A

Dit is de groef die tussen de frontale en de parietale lob ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe heet de groef die de frontale en parietale lob scheidt?

A

sulcus centralis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar ligt de gyrus precentralis en wat is de functie?

A

Direct aan de sulcus centralis in de frontale lob. Hij stuurt de spieren motorisch aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waar ligt de gyrus postcentralis en wat is de functie?

A

Direct aan de sulcus centralis in de parietale lob. Verzorgt de sensorische informatieverwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoeveel schorsgebieden kent de occipitale lob?

A

3, primair, secundair en tertiair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de functie van de frontale lob?

A

De frontale kwabben spelen een rol bij het aansturen van willekeurige (doelgerichte) bewegingen. Ook zijn ze betrokken bij veel psychische functies, zoals impulsbeheersing, beoordelingsvermogen, probleemoplossing, planning, sociaal gedrag, taal (via het centrum van Broca) en geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de functie van de parietale lob?

A

somatosensoriek (informatie vanuit het lichaam) (vitaal (van levensbelang: temperatuur, pijn) en gnostisch (tast en propriocespsis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de functie van de occipitale lob?

A

zicht, visueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is de functie van de temporale lob?

A

gehoor, reuk geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waar ligt het centrum van Broca?

A

Frontale lob. Zorgt voor de aansturing van de motorische component van de taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Noem 3 modellen voor neurorevalidatie

A
  1. Reflexmodel
  2. Hierarchisch model
  3. Ecologisch model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat houdt het reflexmodel in?

A

spiergerichte behandelmethode, de prikkel is bepalend voor een stereotype reactie. Acties volgen op een vaste stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat houdt het hierarchische model in?

A

neurologische behandelmethode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat houdt het ecologische model in>?

A

taakgerichte bewegingsprogramma’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Geef 3 voorbeelden van hierarchische modellen?

A

NDT, PNF, Rood, Bobath, Votja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Geef 2 voorbeelden van ecologische modellen?

A

carr & shepherd, Shumway-Cook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke drie hersenniveaus zijn er?

A

Archi, paleo en neo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de functie van het archi niveau?

A

Arousal, reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de functie van het paleo niveau?

A

emotie en automatismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de functie van het neo niveau?

A

cognitie, taal, nauwkeurige waarnemingen en vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Op welk niveau zit arousal en reflexen

A

Archi niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Op welk niveau zitten de emoties en automatismen?

A

Paleo niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Op welk niveau zit cognitie, taal, nauwkeurige waarnemingen en vaardigheden?

A

Neo niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke gebieden worden op archi niveau aangestuurd?

A

formatio reticularis
Grijze stof ruggenmerg
Archicerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke gebieden worden op paleo niveau aangestuurd?

A

basale kernen,
limbisch systeem, hypothalamus
amydala
paleocerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welke gebieden worden op neo niveau aangestuurd?

A

hersenschors, neocerebellum, associatiebanen, corpus callosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is een andere naam voor het hierarchische model?

A

Fylogenetisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat houdt het ecologische model in?

A

interactie met een steeds maar veranderende omgeving, die moet worden waargenomen om te worden verwerkt in adequate motorische acties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat houdt de dynamische systeemtheorie in?

A

Verschillende componenten die elkaar over en weer beinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Uit welke 3 elementen bestaat de dynamische systeemtheorie?

A

Taak, omgeving en individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat staat centraal bij het model van Luria?

A

activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar ontstaat de activatie volgens het model van luria?

A

hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

De hersenschors verwerkt informatie in drie fasen. Beschrijf de drie fasen en beschrijf welke hersengebieden hiermee te maken hebben.

A

Primaire schors: horen, zien, voelen en bewegen
Secundaire schors: herkent en programmeert
Tertiaire schors: legt het verband, brengt de handeling in context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Geef een beschrijving van het 9-cellen model

A

Geeft een indeling voor de gevolgen van hersenaandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Welke koppen heeft het 9 cellen model?

A

Neurologisch, neuropsychologisch, psychologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Welke rijen heeft het 9 cellen model?

A

Stoornis, beperking, handicap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Noem een neurologische stoornis en een daarmee samenhangende beperking en handicap

A

parese, lopen, boodschappen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Noem neuropsychologische stoornis en een daarmee samenhangende beperking en handicap

A

afasie, communicatie, cafebezoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Noem een psychologische stoornis en een daarmee samenhangende beperking en handicap

A

depressie, omgang, gezinsleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat kan het gevolg zijn van een linkszijdige hersenbeschadiging

A
  1. rechtszijdige hemiparese

2. afasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat kan het gevolg zijn van een rechtszijdige hersenbeschadiging

A
  1. linkszijdige hemiparese

2. neglect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat kan het gevolg zijn van een laesie aan de voorzijde van de hersenen?

A
  1. veranderde persoonlijkheid
  2. initiatiefloosheid
  3. desorganisatie van gedrag (snel afgeleid, doel uit het oog verliezen, niet flexibel zijn)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat kan het gevolg zijn van een laesie aan de achterzijde van de hersenen?

A

patient komt in een wereld terecht die volledig vreemd en niet vertrouwd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat kan het gevolg zijn van een laesie aan de mediale zijde van de hersenen?

A
  1. volkomen willoos
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat kan het gevolg zijn van een laesie aan de laterale zijde van de hersenen?

A
  1. patient wil van alles, maar het gedrag is niet adequaat aangepast.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hoe zou het gedrag van iemand met een laesie temporaal kunnen veranderen?

A

Gebrek aan of ontbreken van opmerken of herkennen van geluiden. Het kan zijn dat de patient zich thuis opsluit en isoleert. De wereld buiten beangstigd hem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoe zou het gedrag van iemand met een laesie parietaal kunnen veranderen?

A

Gebrek aan of ontbreken van op de tast voelen en/of herkennen. Dit uit zich vaak in onhandigheid. De patient wordt gefrustreerd wanneer hij merkt dat het knutselen of timmeren zo moeizaam gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Na hersenbeschadiging kunnen verschillende herstelmechanismen in gang worden gezet, waaronder neurale reorganisatie. Welke twee vormen van neurale reorganisatie zijn er?

A
  1. een ander hersengebied neemt de functie over

2. een andere baan neemt de functie over: rerouting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Noem 4 herstelmechanismen na hersenbeschadiging

A
  1. neurale reorganisatie
  2. neurale reactivatie
  3. functionele reorganisatie
  4. omgevingsaanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Op welke twee fundamenten is leren gebaseerd?

A

sensitisatie en habituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat betekent sensitisatie?

A

neuronen of synapsen worden gevoeliger of eigenlijk gaan eerder of sterker reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat betekent habituatie?

A

In de juiste gevallen verminderen bepaalde situaties. Zo kun je langer concentreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Hoe noemt men een stoornis in het episodische geheugen?

A

Amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Welke soorten van geheugen zijn er?

A

twee soorten indeling:
procedureel en declaratief
episodisch en semantisch

92
Q

Leg uit wat het declaratieve geheugen is.

A

geheugen waarover we bewust kunnen beschikken: kennis en belevenissen.

93
Q

Leg uit wat het procedureel geheugen is.

A

een geheugen dat geheel automatisch werkt, dat ontsnapt aan onze bewuste controle.

94
Q

Welk soort geheugen is meestal gestoord als gevolg van een hersenbeschadiging?

A

episodisch

95
Q

Welk geheugen blijft meestal het langst intact?

A

procedureel

96
Q

Hoe kun je plasticiteit omschrijven?

A

het proces waarbij het brein verandert afhankelijk van wat er met het brein gebeurd

97
Q

Welk gedeelte van een neuron ontvangt signalen?

A

Dendriet

98
Q

Hoe kan een synaps sterker worden?

A

Door een sterke prikkel van de NDMA receptor in de synaps slaat de NMDA receptor op hol. Hierdoor worden meer AMPA receptoren geactiveerd. En dat zorgt voor een sterkere synaps.

99
Q

Welke structuur is belangrijk voor geheugen?

A

Hippocampus

100
Q

Waar is slaap belangrijk voor opbouw van geheugen?

A

Tijdens de slaap worden herinneringen door de hypocampus nogmaals afgespeeld naar de rest van de hersenen. Hierdoor leer je.

101
Q

Wat is naast slapen belangrijk voor de plasticiteit van het brein?

A

sporten en dan met name krachttraining.

102
Q

Wat is een myotatische reflex?

A

Een spierspoeltje geeft signaal aan de achterhoorn. Dit signaal gaat naar de voorhoorn en dan gaat het alfamotorneuron weer terug naar de spier en zorgt ervoor dat de spier aangespannen wordt.

103
Q

Wat is de beperking van het reflexmodel?

A

Een stimulus leidt niet altijd tot dezelfde actie. De actie is afhankelijk van de omstandigheid.

104
Q

Wat is het uitgangspunt bij een laesie in het hierarchische model?

A

Op het niveau van de laesie zijn er uitvalsverschijnselen (minsymptomen), onder het niveau van de laesie vindt er ontremming (plussymptomen) plaats.

105
Q

Hoe valt spasticiteit bij parkinson uit te leggen volgens het hierarchische model?

A

Bij parkinson valt het paleo niveau uit (basale kernen). Hierdoor ontstaan er minsymptomen op paleo niveau en plussymptomen op archiniveau. De minsymptomen zijn bijvoorbeeld het maskergelaat. Een plussymptoom kan een tremor of een spasme zijn.

106
Q

Wat is spasticiteit?

A

Een tonus disregulatie. Oorzaak ligt meestal in de formatio reticularis.

107
Q

Waar staat de afkorting DRAS voor?

A

descenderend reticulair activerend systeem

108
Q

Waar staat de afkorting ARAS voor?

A

Ascenderend reticulair activerend systeem

109
Q

Wat bepalen de ascenderende banen in het model van Luria

A

algehele alertheid en slaap waakritme.

110
Q

Wat is sprouting?

A

het groeien van nieuwe zenuwtakjes

111
Q

Wat is rerouting?

A

het omleggen van een zenuwbaan (om een laesie heen)

112
Q

Wat is denervatie overgevoeligheid?

A

overgevoeligheid voor het signaal dat nog bestaat. Je hebt minder neurotransmitter nodig om het signaal door te geven.

113
Q

Wat is neglect?

A

eenzijdige verwaarlozing of verminderde aandacht voor het lichaam of ruimte.

114
Q

Wat is arousal?

A

activatietoestand van het centrale en autonome zenuwstelsel. Wordt geregeld door de formatio reticularis.

115
Q

Wat is de functie van de formatio reticularis?

A

Regelt de activatietoestand van het centrale en autonome zenuwstelsel oftewel de arousal.
Zorgt ook voor alertheid en spiertonus.

116
Q

Wat is de formatio reticularis?

A

een netwerk van onderling nauw verbonden zenuwstelsels. Het netwerk ligt in de hersenstam.

117
Q

Aan welke kant komt neglect meestal voor?

A

linkerkant, dus probleem in de rechterhemisfeer.

118
Q

Wat betekent ARAS?

A

Ascenderend Reticulair activatie systeem. In het model van Luria de rechter baan. Dit is de baan die van de sensoren naar de alertheid gaat, de unit voor waarneming.

119
Q

Wat betekent DRAS?

A

Descenderend Reticulair activatie systeem. In het model van Luria de linker baan. Dit is de baan die van de alertheid naar de spieren gaat, de unit voor actie.

120
Q

Hoe wordt het onvermogen doelmatig te kunnen handelen door een gestoord handelingsplan genoemd?

A

Ideatorische apraxie

121
Q

Wat houdt ideatorische apraxie in?

A

het onvermogen doelmatig te kunnen handelen door een gestoord handelingsplan.

122
Q

Wat houdt ideomotorische apraxie in?

A

Onvermogen doelmatig te handelen door de omzetting van plan naar handelen is bemoeilijkt of geblokkeerd. De handelingsvolgorde is verstoord.

123
Q

Hoe wordt het onvermogen doelmatig te handelen doordat de omzetting van plan naar handelen is bemoeilijkt of geblokkeerd genoemd?

A

ideomotorische apraxie.

124
Q

Geef een ander woord voor motorische apraxie

A

kinetische apraxie.

125
Q

Wat houdt motorische apraxie in?

A

onhandigheid bij intact bewegingsplan, stoornis in vloeiende uitvoering van samengestelde bewegingen.

126
Q

hoe wordt de stoornis in vloeiende uitvoering van samengestelde bewegingen genoemd?

A

motorische apraxie

127
Q

Wat is nosoagnosie?

A

ontkenning van overduidelijke stoornissen zoals parese

128
Q

Hoe heet het ontkennen van overduidelijke stoornissen?

A

nosoagnosie

129
Q

Wat is prosopagnosie?

A

Stoornis in het herkennen van gezichten

130
Q

Hoe heet de stoornis in het herkennen van gezichten?

A

prosopagnosie

131
Q

Wat is amnesie?

A

Een stoornis in het episodische geheugen.

132
Q

Wat is alexie?

A

Stoornis in het lezen niet als gevolg van een visuele stoornis

133
Q

Hoe heet een stoornis in het lezen, die niet is ontstaan als gevolg van een visuele stoornis?

A

Alexie

134
Q

Wat is agrafie?

A

Stoornis in het schrijven niet als gevolg van een primaire motorische stoornis

135
Q

Hoe heet een stoornis in het schrijven die niet het gevolg is van een primaire motorische stoornis?

A

agrafie

136
Q

Wat is apathie?

A

Stoornis in emotie, motivatie en enthousiasme

137
Q

Hoe heet een stoornis in emotie, motivatie en enthousiasme?

A

apathie

138
Q

Welke symptomen komen voor bij een laesie in de cortex?

A

flexiespasme arm

extensiespasme been

139
Q

Waar zit de laesie bij een flexiespasme in de arm of een extensiespasme in het been?

A

Cortex

140
Q

Welke symptomen komen voor bij een laesie in de linkerhemisfeer?

A

taalstoornissen

141
Q

Waar verwacht je een laesie bij taalstoornissen?

A

Linker hemisfeer

142
Q

Welke symptomen komen bij een laesie in de rechterhemisfeer voor?

A

stoornis in lichaamsschema, ruimtelijke orientatie

143
Q

Waar verwacht je een laesie bij stoornis in lichaamsschema, ruimtelijke orientatie?

A

Rechter hemisfeer

144
Q

Welke symptomen verwacht je bij een laesie in de voorzijde van de hersenen?

A

Stoornis in gedrag/handelen

145
Q

Waar verwacht je een laesie als er een stoornis in gedrag/handelen optreedt?

A

voorzijde van de hersenen

146
Q

Welke symptomen verwacht je bij een laesie in de achterzijde van de hersenen?

A

stoornis in waarneming/orientatie

147
Q

Waar verwacht je een laesie als er een stoornis in waarneming/orientatie optreedt?

A

achterzijde van de hersenen

148
Q

Welke symptomen verwacht je bij een laesie in de primaire schors?

A

uitval conform somatotopie

149
Q

Welke symptomen verwacht je bij een laesie in de secundaire schors?

A

Apraxien en agnosien

150
Q

Waar verwacht je een laesie als zich een apraxie of een agnosie voordoet?

A

secundaire schors

151
Q

Welke symptomen verwacht je bij een laesie in de tertiaire schors?

A

associatie

152
Q

Waar verwacht je een laesie als zich een stoornis op het associatie niveau voordoert?

A

tertiaire schors

153
Q

Welke symptomen verwacht je als zich een laesie voordoet in de laterale primaire schors?

A

hemiplegie arm/hand/gelaat

154
Q

Waar verwacht je een laesie als de patient een hemiplegie heeft aan arm, hand of gelaat?

A

laterale primaire schors

155
Q

Welke symptomen verwacht je als zich een laesie voordoet in de mediale primaire schors?

A

hemiplegie been/voet

156
Q

Waar verwacht je een laesie als de patient een hemiplegie heeft aan been of voet?

A

mediale primaire schors

157
Q

Welke symptomen verwacht je bij een laesie in het cerebellum?

A

ataxie

158
Q

waar verwacht je een laesie als de patient een ataxie heeft?

A

cerebellum

159
Q

Welke symptomen verwacht je bij een hersenstamlaesie?

A

bewustzijnsstoornissen/alternans principes/symptomen beide zijden

160
Q

Noem de hersenzenuw I, benoem of hij motorisch of sensorisch is en geef de bijbehorende functie aan

A

n. olfactorius, sensorisch, reukorgaan

161
Q

Noem de hersenszenuw II en de bijbehorende functie

A

n. opticus, sensorisch, oog (netvlies)

162
Q

Noem de hersenzenuw III en de bijbehorende functie

A

n. oculomotorius,
motorisch,
open ogen (oogleden), oogbewegingen (roteren ogen)
pupil controle

163
Q

Noem de hersenzenuw IV en de bijbehorende functie

A

n. trochlearis
motorisch
oogbewegingen naar beneden

164
Q

Noem de hersenzenuw V en de bijbehorende functie

A

n. trigeminus
motorisch en sensorisch
kauwspieren (open en sluiten mond)
sensibiliteit van gelaat (ook neus en mondholte)
sensibiliteit voorste 2/3e deel van de tong

165
Q

Noem de hersenzenuw VI en de bijbehorende functie

A

n. abducens
motorisch
abduceren ogen

166
Q

Noem de hersenzenuw VII en de bijbehorende functie

A

n. facialis
motorisch en sensorisch
gelaatsspieren
smaak voor 2/3e deel tong

167
Q

Noem de hersenzenuw VIII en de bijbehorende functie

A

n. vestibulocochlearis
sensorisch
evenwichtsorgaan
gehoororgaan

168
Q

Noem de hersenzenuw IX en de bijbehorende functie

A

n. glossopharyngeus
sensorisch
smaak achterste 1/3e deel tong
sensibiliteit achterste 1/3 deel tong (keelholte)

169
Q

Noem de hersenzenuw X en de bijbehorende functie

A
n. vagus
motorisch en sensorisch
Slikspieren
vegetatief zenuwstelsel
inwendige organen
vegetatief zenuwstelsel
170
Q

Noem de hersenzenuw XI en de bijbehorende functie

A

n. accessorius
motorisch
nekspieren (trapezius en sternocleidomastoideus)

171
Q

Noem de hersenzenuw XII en de bijbehorende functie

A

n. hypoglossus
motorisch
tongspieren

172
Q

hoe heet de apraxie waarbij het handelingsconcept gestoord is?

A

ideatorische apraxie

173
Q

Noem de hersenstructuur die verantwoordelijk is voor persoonlijkheid en motivatie

A

tertiaire motorische schors

174
Q

Noem vier neurologische stoornissen

A

anesthesie, parese, anopsie, spasticiteit

175
Q

Met welk schorsgebied werkt het secundair supplementaire motorische schorsgebied samen?

A

basale kernen

176
Q

Noem een stoornis van de basale kernen

A

Huntington

177
Q

De piramidebaan bestaat uit de tractus corticospinalis en de tractus…..

A

corticobulbaris

178
Q

welke stoornis/beperking is er bij een beschadiging van het upper motor neuron?

A

hemiparese

179
Q

welk geheugen is het vaakst aangedaan bij retrograde amnesie?

A

episodisch geheugen

180
Q

welke motorische baan maakt naast de tractus corticospinalis lateralis nog meer deel uit van het laterale systeem in het ruggenmerg?

A

tractus rubrospinalis

181
Q

uit welke banen bestaat de extrapiramidale baan?

A

rubrospinalis
vestibulospinalis
tectospinalis
reticulospinalis

182
Q

Termische- en pijnprikkels gaan in het ruggenmerg…… omhoog

A

hetero lateraal, contralateraal

183
Q

In welk primair schorsgebied eindigen prikkels vanuit de achterstrengbaan?

A

primair somatosensorisch

184
Q

Ataxie is een gevolg van een stoornis van het ….?

A

cerebellum

185
Q

Geef een andere benaming voor het lower motorneuron

A

perifeer motorneuron

186
Q

Waar staat de afkorting FAST voor?

A

Face, Arm, ….., Time

187
Q

Welk systeem in het ruggenmerg houdt zich voornamelijk bezig met houdingsregulatie?

A

ventromediaal systeem

188
Q

Parkinson onstaat door beschadiging van cellen in de

A

substantia nigra

189
Q

Met welke structuur in het centraal zenuwstelsel werkt het secundair premotorisch schorsgebied samen?

A

cerebellum

190
Q

welke hersenzenuw vervoert sensorische informatie van het aangezicht?

A

n. trigonimeus

191
Q

Met welke stoornis heeft depressie veel overlap?

A

apathie

192
Q

Wat is de benaming voor het trager bewegen bij Parkinson patienten?

A

Bradykinesie

193
Q

Waarmee is Parkinson nog meer te behandelen naast fysiotherapie en medicatie?

A

Deep brain stimulation

194
Q

Welke 3 hersenzenuwen zorgen voor motorische aansturing van het oog?

A

n. abducens
n. trochlearis
n. oculomotorius

195
Q

Wat is het fylogenetisch oudste deel van de hersenen?

A

archiniveau

196
Q

In welke hemisfeer komt vaak nosoagnosie voor als hier een leasie heeft plaatsgevonden?

A

rechter hemisfeer

197
Q

Wat is de functie van de secundair motorische schors?

A

zorgt voor de beweegprogramma’s.

198
Q

Wat is de rol van de secundaire motorische schors bij de ziekte van Parkinson?

A

Bij de ziekte van Parkinson is de samenwerking tussen de basale kernen en de secundaire motorische schors verstoord. Hierdoor starten de beweegprogramma’s niet op.

199
Q

Wat is de rol van de laterale premotorische schors bij de ziekte van Parkinson?

A

Werkt samen met het cerebellum. Een beweging nog niet vaak gemaakt is, wordt hier gevormd. Door hier gebruik van te maken, kan een parkinson patient bewegingen toch weer maken.

200
Q

Waar ligt de mediale suplementaire motorische schors?

A

Onderdeel van de secundaire motorische schors.

201
Q

Wat is de functie van de basale kernen?

A

Remming van de thalamus

202
Q

Waarmee vormt de premotorische schors een paar?

A

Cerebellum

203
Q

Wat is de rol van de basale kernen bij de ziekte van Parkinson?

A

Ze remmen de thalamus. Door een gebrek aan dopamine werken de kernen niet meer naar behoren en raakt de thalamus ontremt.

204
Q

Wat is het ventraal tegmentum gebied?

A

een dopamine gebied naast de substantia nigra

205
Q

In welk deel van de hersenen kan de ziekte van Parkinson worden vastgesteld?

A

Substantia Nigra

206
Q

Wat is dyskinesie?

A

onwillekeurig bewegen?

207
Q

Geef de latijnse naam voor onwillekeurig bewegen.

A

Dyskinesie

208
Q

Wat houdt rigiditeit in?

A

Verstijving van spieren

209
Q

Wat is het verschil tussen rigiditeit en spasticiteit?

A

Rigiditeit wordt veroorzaakt door de spierspoeltjes, spasticiteit door de golgi peessensoren. Verder is rigiditeit niet afhankelijk van snelheid, spasticiteit is dit wel.

210
Q

Waardoor ontstaat een tremor bij de ziekte van Parkinson?

A

De basale kernen dempen de werking van de thalamus niet goed. Hierdoor ontstaat er een verstoord beweegpatroon.

211
Q

Wat is de tegenhanger van melotonine?

A

Serotonine

212
Q

Wat is de tegenhanger van serotonine?

A

melatonine

213
Q

Welke twee neurotransmitters zijn nodig voor een goed beweegpatroon?

A

serotonine en dopamine

214
Q

Wat is het verschil tussen serotonine en dopamine?

A

Serotonine fluctueert minder.

215
Q

Wat is de functie van serotonine?

A

Stemming, memory processing, slaap en je snapt alles om je heen.

216
Q

Wat zijn motorische banen?

A

De zenuwbanen die zorgen voor transport van de motorische prikkels.

217
Q

Geef een indeling van motorische banen.

A

ventromediaal en lateraal

218
Q

Geef aan wat de functie is van de ventromediale banen

A

houding, input afdalende mediale baan hersenstam

219
Q

Geef aan welke banen onder de ventromediale banen vallen

A

corticospinalis medialis
reticulospinaal
vestibulospinaal
tectospinaal

220
Q

Geef aan wat de functie is van de laterale banen

A

doelgerichte bewegingen, input uit afdalende laterale baan.

221
Q

Geef aan welke banen onder de laterale banen vallen.

A

corticospinalis lateralis

Rubrospinaal

222
Q

Welke hersengebieden spelen een belangrijke rol bij het gooien van een bal?

A

primaire motorische schors

supplementaire motorische schors.

223
Q

Welke hersengebieden spelen een belangrijke rol bij het vangen van een bal?

A

zien, horen, voelen, secundaire parietale lob, prefrontale lob, premotorische schors, cerebellum, primair motorische schors.

224
Q

Wat betekent de afkorting MSA

A

Multi systeem atrofie

225
Q

Wat is het verschil tussen Parkinson en MSA?

A

Bij Parkinson wordt er minder dopamine aangemaakt. Bij MSA is er een stoornis in de dopamine receptoren, waardoor die minder dopamine opvangen.