Fysieke Beperking (FB) Flashcards

1
Q

Centrale zenuwstelsel

A

Een persoon met een FB heeft motorische belemmeringen (moeilijkheden => beweging en/ of coördinatie) als gevolg v/e probleem in het centrale zenuwstelsel (neurologische stoornis), de spieren (musculaire stoornis) en/ of het beenderenstelsel (orthopedische stoornis).
Centrale zenuwstelsel (CZ):
- hersenen & ruggenmerg
o Beschadigt= pijn, gevoelloosheid, spierzwakte of probl met autom lichaamsfunct
- perifere zenuwen
o Beschadigt= moeilijk om sign goed door te geven wat leidt tot bewegings- & gevoelsprobl
Voorbeeld van schade aan het CZ: cerebrale parese & spina bidida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kan uitleggen hoe het centrale zenuwstelsel (hersenen-ruggenmerg-perifere zenuwen) werkt.

A

Stel, iemand raakt met zijn hand per ongeluk een hete pan:
- Perifere zenuwen > hand > hitte > pijnsignaal naar ruggenmerg
- Ruggenmerg:
o > direct signaal terug nr handspieren > snel wegtrekken (reflex), zonder dat de hersenen erbij betrokken zijn
o > ook pijnsignaal nr de hersenen
- De hersenen verwerken informatie + voorspelbaar nr TK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Legt uit wat CP (hersenverlamming) is.

A

CP situeert zich binnen het centrale zenuwstelsel.
Afwijkingen in de motorische hersenengebieden die zich aan het ontwikkelen zijn:
- Tijdens zwangerschap
- Tijdens geboorte
- Kort na de geboorte
- In de eerste levensjaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Legt uit dat CP niet-progressief en permanent is.

A
  • niet-progressief (niet erger naarmate tijd vordert)
  • permanente beschadiging motorische hersencentra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kan de begrippen hypertonie en spasticiteit uitleggen.

A
  • Hypertonie: verhoogde spierspanning (-tonie)of weerstand
    Door hypertonie kan er bij pers met CP spasticiteit ontstaan:
  • Spasticiteit: de spieren worden de spieren worden door de verhoogde spierspanning stijf & strak en gaan zich onvrijwillig en snel samentrekken, dit uit zich in ongecoördineerde bewegingen, onhandige bewegingen of onstabiele manier v lopen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef aan op welke verschillende lichaamsgebieden CP zich kan voordoen en gebruikt daarbij de juiste termen.

A
  • Monoplegie tast één lidmaat aan (doorgaans een arm)
  • Hemiplegie tast één zijde v/h lichaam aan (arm, been, romp)
  • Diplegie tast aan beide kanten v/h lichaam hetzlfd lidmaat aan (beide armen/ benen)
  • Quadriplegie tast alle vier de lidmaten aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit welke bijkomende problemen CP heeft.

A

o eet- slik- zuig- en kauwproblemen > verstikking, moeilijk voedsel opnemen
o spraakproblemen > articulatieproblemen
o visuele problemen > scheelzien, nystagmus (snelle ongecontrol oogbeweging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Situeert Spina Bifida binnen het centrale zenuwstelsel (wervelkolom en ruggenmerg).

A

Schade of afwijkingen aan de wervelkolom (met daarin het ruggenmerg) die zich aan het ontwikkelen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Legt de term ’neuraalbuisdefect’ uit.

A

Neuraalbuisdefect: onvolledige sluiting van wervelkolom tijdens ontwikkeling van de foetus (eerste 4 weken) in baarmoeder waardoor een opening of spleet onderaan de wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Herkent de 2 soorten van Spina Bifida en kan ze grondig uitleggen.

A
  • Spina bifida occulta (verborgen neuraalbuisdefect)
    o Niet volledig gesloten wervelkolom
    o Ruggenmerg beschermd
    o Huid over het defect (moedervlekje, haartjes)
  • Spina bifida apperta (open ruggetje)
    o Niet volledig gesloten wervelkolom + ruggenmerg wordt nr buiten geduwd
    o Blaas (vlies ruggenmerg) waar het defect is
    o Gevolgen verschillen:
     Gedeeltelijk of volledige verlamming
     Gevoelsstoornissen
     Problemen met blaas- en darmfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Spierstelsel

A

Een persoon met een FB heeft motorische belemmeringen (moeilijkheden => beweging en/ of coördinatie) door problemen in het spierenstelsel (musculaire stoornis).
Spieren
- Weefsel dat samentrekt en ontspant => bewegen
- Nodig om te lopen, te schrijven, ademhalen, spijsvertering, …
- Voorbeeld beschadigt spierstelsel: Duchenne Muscular Dystrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Legt uit wat Duchenne Muscular Dystrofie (DMD) is.

A

Is een erfelijke (genetische) aandoening & manifesteert zich voornamelijk in h manne geslacht.
- fout in geslachtschromosoom X
o waardoor het gen dat nodig is om eiwit dystrofine (zorgt voor sterke en veerkrachtige spieren) aan te maken onvoldoende werkt
o veroorzaakt problemen met de spieren
- erfelijk (van moeder op zoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kent het verschil tussen progressief en niet-progressief.

A
  • Progressieve (wordt erger naarmate de tijd vordert) spierziekte
  • Vrij korte levensduur (tussen 15 - 35 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kan de evolutie van DMD doorheen de levensfases weergeven.

A
  • 0 - 3 jaar
    o Later lopen
    o Vertraagd spreken
    o Moeite met opstaan
  • 3 jaar
    o Moeilijk rennen, springen, traplopen
    o Veel vallen
  • 5 jaar
    o Spierzwakte in armen en benen
    o Waggelende loop
    o GOWERS manoevre (vanop de grond, m/h lichaam nr de voeten, langs lichaam zo naar boven, steunend op het lichaam)
  • Vanaf 12 jaar
    o Rolwagen
    o + spierzwakte in schouders en bekken
    o Problemen met ademhaling, hart, slikken
  • Vanaf 19 jaar
    o Overlijden
    o Levenskwaliteit en verwachtingen stijgen door medische vooruitgang!!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beenderenstelsel

A

Een persoon met een FB heeft motorische belemmeringen (moeilijkheden => beweging en/ of coördinatie) door problemen in het beenderenstelsel (orthopedische stoornis)
Beenderenstelsel
o alle beenderen samen vormen
Voorbeeld van beschadiging beenderenstelsel amputatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem wat amputatie betekent, geeft hierbij de verschillende oorzaken van amputatie.

A

Volledige of gedeeltelijke afwezigheid van een lidmaat
- geboorte reeds aanwezig
- medische ingreep bv botkanker, tegengaan verspreiding infectie
- verwonding bv ongeval, explosie, natuurramp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geeft aan wat de impact is van amputatie en legt dit uit.

A

Emotionele en psychologische IMPACT verschilt
- amputatie bij geboorte
o lichaamsdeel nooit ervaren
o op natuurlijke wijze aanpassen
- amputatie door medische ingreep of verwonding
o rouwproces om lichaamsdeel, de functie die het had
o fantoompijn (alsof het lichaamsdeel er nog is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geeft aan welk hulpmiddel er is bij amputatie en wat dit bevordert.

A

PROTHESE uitwendige hulpmiddel dat een lichaamsdeel/ lidmaat, dat niet volledig ontwikkeld is of ontbreekt, geheel of gedeeltelijk vervangt.
- bevordert
o kwaliteit van leven
o onafhankelijkheid
o zelfbeeld en acceptatie (emotionele en psychologische impact)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kan het begrip persoonlijkheid uitleggen en aangeven waardoor het positief of negatief beïnvloed wordt (zelfbeeld – veerkracht – doorzettingsvermogen – positieve mindset), legt deze begrippen uit. (uniek – uitdagingen)

A

Persoonlijkheid= jouw speciale combinatie van eigenschappen, gedragingen, denken, voelen, handelen en emoties die echt bij jou horen
Persoonlijkheid v mensen m/e (F)B= inclusief hulpmiddelen: rolstoel, spraaksoftware, aangepaste huishoudelijke apparaten enz.
 enkel ‘het’ hulpmiddel!
Wordt beïnvloed door zowel positieve als negatieve beleving van:
- Zelfbeeld: hoe je over jezelf denkt op vlak van capaciteiten, uiterlijk, waarden en relaties met anderen => hangt samen met ZELF-WAARDE-GEVOEL
- Veerkracht: vermogen v/e pers om zich aan te passen en te herstellen (terug te veren van tegenslagen of stress)
- Doorzettingsvermogen: vasthoudendheid en vastberadenheid om een uitdaging te overwinnen, ook al kan de uitdaging zeer moeilijk zijn
- Groeiende mindset: een optimistische & positieve kijk op situaties, uitdagingen, het leven in het algemeen

20
Q

Kan het begrip seksualiteitsbeleving uitleggen, welke maatschappelijke beeldvorming er is en hoe je als OTB kan ondersteunen.

A
  • men ervaart (net als iedereen) seksuele gevoelens, behoeften, fantasieën en verlangens.
  • de beleving van seksualiteit kan beïnvloed worden door
    o de fysieke situatie: betekenisvolle en comfortabele manier
    o de manier waarop de samenleving naar hen kijkt:
     niet aantrekkelijk
     a-seksueel (geen behoefte om seksuele activiteit m anderen te hbbn)
  • beperking of geen beperking: recht op seksualiteitsbeleving.
  • als begeleider ondersteunen door
    o duidelijke informatie over seksualiteit die aansluit op hun ervaringen.
    o een open, oordeelvrije sfeer voor gesprekken over seksualiteit
    o betrek partners en familie voor gezamenlijke begeleiding
    o werk samen met gespecialiseerde organisaties voor uitgebreide ondersteuning zoals: Aditi
21
Q

Weet dat DMD een chromosomale, genetische oorzaak heeft en legt dit uit.

A

Een chromosomale, genetische oorzaak bij FB is DMD
Een fout in h gen dat zich bevindt op h X-chromosoom, één v/d twee geslachtschromosomen.

22
Q

Kent het verschil tussen prenataal, perinataal en postnatale oorzaken en geeft voorbeelden.

A

Prenataal
- Geneesmiddelen(mis)gebruik bvb. softenon-baby’s (‘60 tegen ochtendmisselijkheid)
- Omgevingsfactoren bvb. bestraling, vervuiling, … (Chernobyl)
Perinataal
- Beschadiging v/d zenuwen in schouder/arm/been bij te veel kracht tijdens bevalling
- Onvolgroeide organen en het nog nietvolledig ontwikkelde zenuwstelsel bij prematuur (vroeger dan 32 weken)
Postnataal
- Bloedsomloopproblemen
dr (ouderdoms)diabetes > amputaties (diabetische voet)
- Herseninfarct
bloedstolsel sluit bloedvat in hoofd af > delen v hersenen gn zuurstof
> kan in motorisch gedeelte
- Ruggenmergletsel beschadiging ruggenmerg
sommige lichaamsdelen nt meer (goed) bewegen > w gevoelloos
> afhankelijk van de locatie beschadiging
- oorzaak: auto-ongelukken, valpartijen, sportblessures, steek- of schotwonden, en medische aandoeningen zoals tumoren en infecties.

23
Q

Weet dat het zelfdeterminatiemodel (ZDT) gehanteerd wordt om de kwetsbaarheden en weerbaarheden van een persoon met een (F)B in kaart te brengen.

A

Richt zich op de motivatie vd individuen
Brengt beginsituatie v pers m FB in kaart, breed toepasbaar nt enkel bij FB.

24
Q

Benoemt de 3 psychologische behoeften van de mens.

A
  • Autonomie ik kan het zelf
  • Competentie ik kan het
  • Verbinding ik hoor erbij
25
Q

Legt deze drie behoeften uit en geeft hierbij voorbeelden voor een persoon met een FB.

A
  • Autonomie Vrijwillig mogen denken, voelen & handelen
    o ++ Ik kan mezelf zijn
    Gevoel eigen keuzes knn maken, dingen mogen doen op eigen wijze
    o – ik moet iemand zijn die ik niet wil zijn
    Anderen moeten niet altijd vertellen wat men moet doen
  • Competentie Warme, authentiek band ervaren met anderen
    o ++ ik voel me verbonden
    Verlangen naar relaties & contact met anderen, het gevoel dat men ergens bij hoort, gevoel van waardering, ondersteuning & begrip
    o – ik sta er alleen voor
  • Verbinding Gewenste doelen bereiken, zich bekwaam voelen
    o + ik kan mezelf ontplooien
    Gevoel dat je goed bent in iets (talent), gevoel dat je beter wordt in iets, moedigt je aan om door te gaan en te leren
    o – ik voel me gefaald in wat ik doe
26
Q

Kan de begrippen ‘weerbaarheden’ (beschermende factoren) en ‘kwetsbaarheden’ (belemmerende factoren) uitleggen en geeft hierbij voorbeelden voor een persoon met een FB.

A

Belemmerend: iets dat d psychologische behoeften tegenwerkt, vermindert 3de klas reizigers
Beschermend: iets dat d psychologis behoefte verbetert, vergemakkelijkt ergonomische groei

27
Q

Kan het zelfdeterminatiemodel toepassen op een casus.
Casus: Emma (27) met een fysieke beperking (rolstoelgebruik)

A
  • Autonomie
    o Beschermend: Emma krijgt de vrijheid om haar eigen planning te maken en kiest zelf haar hobby’s (bijv. schilderen).
    o Belemmerend: Haar ouders beslissen vaak over haar dagelijkse activiteiten, wat haar gevoel van zelfstandigheid beperkt.
  • Competentie
    o Beschermend: Ze volgt een online cursus en merkt vooruitgang in haar schildertechnieken, wat haar zelfvertrouwen vergroot.
    o Belemmerend: Haar rolstoeltoegankelijkheid op werk is beperkt, waardoor ze minder kan presteren en zich minder bekwaam voelt.
  • Verbinding
    o Beschermend: Ze heeft een hechte vriendengroep die haar ondersteunt en haar sociale contacten versterken.
    o Belemmerend: Op sociale evenementen voelt ze zich soms buitengesloten omdat niet alle ruimtes rolstoelvriendelijk zijn.
    De ZDT helpt balans te vinden tussen beschermende en belemmerende factoren, zodat Emma’s autonomie, competentie en verbinding worden bevorderd.
28
Q

Wat is Ableïsme

A

Overtuiging dat mensen met een beperking (B) minder kunnen bijdragen aan de samenleving dr hun B (mensen zonder handicap zijn ‘normaal’, mensen m/e B minderwaardig)
- kan leiden tot vooroordelen, discriminatie en sociale uitsluiting
- heeft invloed op het groeien, de zelfredzaamheid, …

29
Q

Hoe ondersteunen in persoonlijke groei?

A

Ondersteunen bij groei van de verschillende ontwikkelingsgebieden
Lichamelijke ontw, cogn ontw, emotio ontw, soc ontw, psycseksuele ontw
+ aanpak & verwachtingen afstemmen volgens d pers situatie, capacit, wens, voorkeur, doelen
Hoe ondersteunen bij fysieke beperking?
- sensomotorische integratie
- gericht en bewust spelen

30
Q

Kan uitleggen wat sensomotorische integratie is

A

Het sensorische (zintuiglijke) koppelen aan het motorische (beweging)
- meisje ziet (sensorisch – zicht) kleurrijke ballen
- met handen rijken naar de ballen (motorisch)
- voelt de bal (sensorisch - tastzin),
- kijkt naar de bal (sensorisch - zicht)
- trekt de bal naar neus (motorisch),
- verkent geur van bal (sensorisch – reukzin)
 stimuleren bvb. > sensorische kamers/ hoeken
> therapieballen
> dagelijkse routines

31
Q

Kan voorbeelden van strategieën en hulpmiddelen benoemen die helpen bij sensomotorische integratie (kamers of hoeken – therapieballen – dagelijkse routines) en deze uitleggen.

A
  • Sensorische kamers/ hoeken m ≠ texturen, licht, geluid & bewegingsactiviteiten
  • Therapieballen evenw verbeter, spierspanning reguleren & alg lichaamscoörd bevord
  • Dagelijkse routines gedurende de dag activiteit voelen, ruiken
32
Q

Weet dat leren en groeien samen hangt met spelen, wat niet evident is voor kinderen met een FB.

A

al spelend leren en groeien
- voor kinderen, tieners, adolescenten, volwassenen, ouderen, …
- hoe? aangepaste leerkansen, inclusief spel
bv: kom maar achterop mijn fiets, puzzels met nopjes

33
Q

Geeft aan hoe en op welke manier je leerkansen kan aanbieden op vlak van spelen.

A

Aangepast (materiaal) aan fysieke mogelijkheden
- Vaardigheden leren (competentie) bv: leren knippen
- Zelfstandigheid stimuleren (autonomie) bv: puzzel naleggen
- Samen leren (verbondenheid) bv basket G-sport

34
Q

Legt uit wat inclusief spelen is en geeft voorbeelden hiervan.

A

Mensen met én zonder B spelen in eenzelfde uitdagende en stimulerende omgeving
Bv samen op de trampoline, ik (in rolstoel) kan ‘zelf’ mijn vriendje duwen op de schommel, ik kan er ook in liggen

35
Q

Kan deze theorie toepassen op een voorbeeld of een casus.
Casus: Lucas (8) met een fysieke beperking (rolstoelgebruik)

A
  1. Ondersteuning in persoonlijke groei:
    o Lichamelijke ontwikkeling: Gebruik v therapieballen om evenwicht te verbeteren en spierspanning te reguleren.
    o Cognitieve ontwikkeling: Aangepaste puzzels met nopjes om fijne motoriek en probleemoplossend denken te stimuleren.
    o Emotionele ontwikkeling: Positieve feedback geven tijdens activiteiten om zelfvertrouwen op te bouwen.
    o Sociale ontwikkeling: Lucas speelt basketbal bij een G-sportteam, wat zijn verbondenheid vergroot.
    o Psychoseksuele ontwikkeling: Open gesprekken over lichamelijke veranderingen en grenzen.
  2. Sensomotorische integratie:
    o Lucas gebruikt een sensorische kamer met verschillende texturen, kleuren en geluiden om zintuigen te prikkelen en coördinatie te bevorderen.
    o Dagelijkse routines, zoals het aanraken van verschillende materialen tijdens etenstijd, versterken zijn sensorisch-motorische vaardigheden.
  3. Gericht en bewust spelen:
    o Aangepaste leerkansen: Lucas leert zelfstandig bouwen met blokken aangepast aan zijn grip.
    o Inclusief spel: Op een toegankelijke speeltuin duwt hij zijn vriendje op de schommel en speelt mee op de trampoline.
    Deze aanpak stimuleert Lucas’ zelfstandigheid, sociale integratie en persoonlijke ontwikkeling ondanks zijn fysieke beperking.
36
Q

Heeft zicht op eventuele communicatiebelemmeringen en kan deze uitleggen:
spraakmotorische beperkingen of beperkingen door verlamming en verminderde hand- en armfunctie.

A

Communicatiebelemmeringen
- Spraakmotorische beperkingen: Moeite met articuleren maakt spraak moeilijk verstaanbaar.
- Verlamming of verminderde hand- en armfunctie: Beperkt gebruik van hulpmiddelen zoals toetsenborden, smartphones of pennen, wat communicatie kan frustreren en misverstanden veroorzaakt.

37
Q

Geeft voorbeelden van de hedendaagse technologie die deze communicatie-belemmeringen ondersteund.

A

Technologische ondersteuning
* Spraakbesturing: Besturen van apparaten via stemcommando’s.
* Oogbesturing: Apparaten bedienen door oogbewegingen.
* Interactief toetsenbord met laserpen: Voor nauwkeurig typen.
* Puff and sip system: Besturing via ademhaling.
* Basis communicatie-apps: Voor tekst- of beeldcommunicatie.

38
Q

Geeft voorbeelden van hulpmiddelen bij algemene dagelijkse levensverrichtingen.

A

Hulpmiddelen bij ADL
* Eten en drinken: Aanpasbare bestekken en drinkbekers.
* Aankleden: Aankleedhulpen zoals knopenhaakjes.
* Toiletgebruik: Verhoogde toiletbrillen en douchestoelen.
* Mobiliteit: Elektrische rolstoelen en tilliften.

39
Q

Legt uit wat ‘inclusief onderwijs’ is

A

Kinderen/ jongeren me FB knn nr een gewone school

40
Q

Weet wat ‘ReDiCoDis’ zijn uitleggen + voorbeelden geven vr kinderen me FB

A
  • Remediëren extra herhalen van leerstof bv handschrift extra inoefenen met speelse oefeningen
  • Differentiëren aanpassen volgens capaciteiten bv bank op maat van lln
  • Compenseren iets toevoegen om te vergemakk bv technologische ondersteun bij communic
  • Dispenseren weglaten v bep eisen bv bep oef niet moeten doen in de turnles
41
Q

Weet dat er binnen het Buitengewoon Onderwijs ‘Type 4’ bestaat en welke kinderen daarvoor in aanmerking komen

A
  • kinderen met motorische beperking (type4)
  • lesaanbod volgens cognitieve capaciteiten
    o sterke cognitieve capaciteiten
     dezelfde vakken onderwijs
     specifieke hulpmiddelen
    o VB of andere specifieke onderwijsbehoeften
     praktische kennis en vaardigh direct knn toep in dagelijkse situaties
42
Q

Welke opleidingsvormen aangeboden worden in het BuSO vr pers m/e FB?

A

OV1 & OV2

43
Q

Weet dat er schoolaanvullende dagopvang bestaat voor kinderen met een FB

A

‘Ondersteunende’ opvang tijdens, na of voor de reguliere schooluren, tijdens schoolvakanties,

44
Q

Kent het begrip MFC.

A

MultiFunctionele Centra richt zich tot personen m/e handicap tem 21 j (uitz verlengbaar tem 25 j) die nood hebben aan specifieke ondersteuning

45
Q

Weet dat er op de werkvloer redelijke aanpassingen moeten worden gedaan voor mensen met een FB en de werkomgeving tegemoet moet komen aan hun specifieke behoeften.

A

Redelijke aanpassingen op de werkplek
- op gelijke manier deelnemen aan het beroepsleven
- komen tegemoet aan individuele behoeften
- versterken autonomie, verbondenheid en competentie

46
Q

Kan voorbeelden geven van redelijke aanpassingen op de werkvloer

A
  • Materieel hellingsbaan
  • Immaterieel buddy
  • Organisatorisch aanpassing taken
  • Efficiënt vlot toegankelijk
  • Gelijke deelname automatische deur