Functional genomics (II) Flashcards

1
Q

Definitie functional genomics

A

hoe genen en intergene regio’s van het genoom bijdragen aan verschillende biologische processen. Met als doel te bepalen hoe de individuele componenten van een biologisch systeem samenwerken om een bepaald fenotype te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Knockout

A

Het hele gen bevindt zich niet in de cel/het organisme en kan dus niet tot expressie worden gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Knockdown

A

sommige delen van de expressie kunnen blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pooled screen

A

Genereren van een bibliotheek van shRNA, infecteren van een pool van cellen met dit shRNA en identificeren welke cellen deze infectie hebben overleefd. Elke cel heeft een streepjescode en op basis hiervan kun je de verschillen tussen de cellen kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Arrayed screen

A

In een plaat met meerdere putjes wordt iets als siRNA/shRNA dat plasmide/viraal verpakt shRNA tot expressie brengt toegevoegd om het fenotype daarna te meten. Er kunnen viability assay, wound healing assay, fluorescente reporter- en imaging uitgevoerd om het fenotype van de cel te bepalen. Als cellen niet bewegen, kan dat met siRNA, maar niet voor migrerende cellen, omdat die wel zouden bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Things to take into account when designing a phenotypic screen.

A
  1. Which omics do you want to investigate?
  2. Which library do you want to screen?
  3. Which cell model do you want to use?
  4. Which readout type do you want to use?
  5. Which imaging technology do you want to/can you use?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Image analysis steps:

A
  1. Raw image
  2. Pre-processing noise filtering
  3. Binarization per mask
  4. Collecting everything in the mask.
  5. Object identification.
  6. Image analysis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Batch effect

A

Zijn technische, niet-biologische factoren die ook de variatie in de resulterende gegevens beïnvloeden, maar ze komen voor in batches monsters. Een batch verwijst naar een individuele groep monsters die anders worden verwerkt dan andere monsters in het experiment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Plate-layout effects

A

Systematische variatie over de geometrie van de microplaat of over verschillende platen als gevolg van factoren zoals de locatie van de put, temperatuur en vochtigheid. Experimenten uitgevoerd met behulp van microplaten vertonen gewoonlijk plaateffecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

miRNA

A

Een vorm van niet-coderend RNA (20-25 nucleotiden) en is onderdeel v/h mechanisme dat de expressie van genen reguleert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mechanisme RNA interference (RNAi)

A
  1. dsRNA wordt gespleten in kleinere fragmenten door DICER.
  2. AGRONAUT (Ago) bind aan siRNA en vormen samen RISC.
  3. De strand van RISC is complement aan mRNA en bind wat zorgt voor silencing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

siRNA vs CRISPR

A
  1. siRNA in cytoplasma en CRISPR in DNA nucleus.
  2. siRNA zorgt voor knockdown en CRISPR voor knockout.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

threshold (microscopy)

A

Er wordt een threshold gebruikt om de rand van de cellen te vinden. Alle pixels helderder dan x zijn cellen, de rest niet. Zo kun je ook zien welke met elkaar verbonden zijn en de cellen dienovereenkomstig splitsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Luciferase reporters voordelen:

A
  1. Vereist slechts een eenvoudige plaatlezer voor uitlezing.
  2. Zeer hoge gevoeligheid
  3. Hoge reproduceerbaarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Luciferase reporters nadelen:

A
  1. Vereist energie
  2. vereist toevoeging van luciferine.
  3. in de meeste gevallen wordt niet de endogene doelgenexpressie gevolgd.
  4. translocatie van eiwit kan niet worden gevolgd.
  5. In de meeste gevallen gaat het om een eindpuntmeting. geen live-celbeeldvorming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fluorescent reporters voordelen:

A
  1. Lange halfwaardetijd van reportereiwit.
  2. Flexibele uitlezing (meerdere FP’s).
  3. hoge reproduceerbaarheid.
  4. geen substraat nodig
  5. translocatie van doeleiwit kan worden gevolgd.
17
Q

Fluorescent reporters nadelen:

A
  1. Vereist een duurdere uitlezing
  2. Het effect van fluophore op de functie van het doeleiwit is vaak onbekend
18
Q

Oxidatieve stress pathway

A

Keap 1 - Nrf2 - Srxn1

19
Q

DNA damage response pathway

A

53BP1 - p53 - p21

20
Q

Mechanisme CRISPR/Cas9

A
  1. gRNA identificeert en bindt zich aan de specifieke PAM-sequentie (Protospacer Adjacent Motif) in het DNA.
  2. gRNA zorgt ervoor dat het DNA zich ontspant, waardoor de interactie met het gRNA wordt vergemakkelijkt.
  3. CAS9-eiwit knipt het DNA, waardoor een dubbelstrengsbreuk ontstaat.
  4. Het DNA-reparatiemechanisme, niet-homologe eindverbinding (NHEJ), probeert de dubbelstrengsbreuk te herstellen, wat vaak tot fouten leidt.
  5. Fouten in het reparatieproces kunnen resulteren in het uitschakelen van het beoogde gen.