franse 2 Flashcards

1
Q

De dranken (de melk, de koffie, de thee, het water)

A

Les boissons (le lait, le café, le thé, l’eau)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De groenten

A

Les légumes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het vlees

A

La viande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De melkprodukten (de boter, de yoghurt)

A

Les produits laitiers (le beurre, le yaourt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De graanprodukten (het brood, de rijst, de deegwaren)

A

Les céréales (le pain, le riz, les pâtes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het bed, slapen, opdekken, dek het bed op

ik slaap

ik maak het bed op

A

Le lit, dormir, faire, faites le lit

je dors

je fais le lit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De kast, leggen, leg in de kast

ik leg in de kast

A

L’armoire, mettre, mettez dans l’armoire

je mets … dans l’armoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De vuilbak, gooien, gooi in de vuilbak

Ik gooi in de vuilbak

A

La poubelle, jeter (à la poubelle), jetez à la poubelle

je jette à la poubelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De douche, zich wassen, was u

ik was mij

A

La douche, se laver, lavez-vous

je me lave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De vloer, poetsen, poets de vloer

ik poets de vloer

A

Le sol, nettoyer,nettoyez le sol

je nettoie le sol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het raam, openen, sluiten, open/sluit het raam

ik open het raam

ik sluit het raam

A

La fenêtre, ouvrir, fermer, ouvrez/fermez la fenêtre

j’ouvre la fenêtre

je ferme la fenêtre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly