frans vocation 5 Flashcards
1
Q
zhet gedrag , de houding, de attitude
A
l’attitude
2
Q
het karakter
A
le caractère
3
Q
het gedrag
A
le comportement
4
Q
de slechte eigenschap
A
le défaut
5
Q
de beschrijving
A
la description
6
Q
de goede eigenschap
A
la qualité
7
Q
actief
A
active
8
Q
handig
A
adroit
9
Q
verliefd
A
amoureux
10
Q
rustig
A
calme
11
Q
leuk
A
chouette
12
Q
grappig
A
comique
13
Q
cool
A
cool
14
Q
moedig
A
courageux
15
Q
creatif
A
créatif
16
Q
nieuwsgierig
A
curieux
17
Q
dynamisch
A
dynamique
17
Q
grappig
A
drôle
18
Q
doeltreffend
A
efficace
19
Q
enthousiast, opgewonden
A
enthousiaste
20
Q
trouw
A
fidèle
21
Q
trots
A
fier
22
Q
openhartig
A
franc
23
Q
vrolijk
A
gai
24
vrijgevig
généreux
25
aardig , lief
gentil
26
gelukkig
heureux
27
eerlijk
honnête
28
verstandig
intelligent
29
vrolijk
joyeux
30
interessant
intéressant
31
vrij
libre
32
loyaal
loyal
33
slim , sluw
malin
34
grappig
marrant
35
objectief
objectif
36
optimistisch
optimiste
37
geduldig
patient
38
perfectionischtisch
perfectionniste
39
beleefd
poli
40
voorzichtig
prudent
41
rijk
riche
42
braaf , wijs
sage
43
gevoelig
sensible
44
ernstig
sérieux
45
stil , zwijgzaam
silencieux
46
oprecht
sincère
47
sociaal
sociable
48
opgewekt
souriant
49
sportief
sportif
50
stabiel
stable
51
ijverig , vlijtig
studieux
52
zelfzeker
sûr de soi
53
sympathiek, leuk
sympa
54
teder
tendre
55
rustig
tranquille
56
hardwerkend
travailleur
57
agressief
agressif
58
associaal
asocial
59
autoritair
autoritaire
60
praatziek
bavard
61
dom
bête
62
luidruchtig
bruyant
63
onaangenaam , vervelend
désagegréable
64
verstrooid
distrait
65
zelfzuchtig
égoïste
66
vervelend
ennuyeux
67
boos
fâché
68
moe
fatigué
69
kwetsbaar
fragile
70
verwend
gâté
71
gulzig
gourmand
72
onbeleefd
impoli
73
ontrouw
infidèle
74
irriterend
irritant
75
jaloers
jaloux
76
onhandig
maladroit
77
ongelukkig
malheureux
78
oneerlijk
malhonnête
79
slecht
mauvais
80
stout , gevaarlijk
méchant
81
wantrouwig
méfiant
82
melancholisch
mélancolique
83
zenuwachtig
nerveux
84
stom,waardeloos
nul
85
lui
paresseux
86
arm
pauvre
87
pessimistich
pessimiste
88
gehaast
pressé
89
gesloten
renfermé
90
belachelijk
ridicule
91
streng
sévère
92
gestrest
stressé
93
verlegen
timide
94
droevig
triste
95
de baard
la barbe
96
de schoonheid
la beauté
97
het juweel
le bijou
98
de mond
la bouche
99
de krul
la boucle
100
de oorbel
la boucle d'oreille
101
het puistje
le bouton
102
de arm
le bras
103
het haar
les cheveux
104
de enkel
la cheville
105
het litteken
la cicatrice
106
de wimper
le cil
107
het kapsel
la coiffure
108
het lichaam
le corps
109
de hals
le cou
110
de elleboog
le coude
111
de dij
la cuisse
112
de tand
la dent
113
de vinger
le doigt
114
de rug
le dos
115
de schouder
l'épaule
116
de bil
la fesse
117
het voorhoofd
le front
118
de knie
le genou
119
het gebaar
le geste
120
het schoonheidsvlekje
le grain de beauté
121
de heup
la hanche
122
het been
la jambe
123
de wang
la joue
124
de traan
la larme
125
de lens
la lentille
126
de lip
la lèvre
127
de bril
les lunettes
128
de hand
la main
129
de make-up
le maquillage
130
de kin
le menton
131
de snor
la moustache
132
de neus
le nez
133
het oog
l'oeil
134
de nagel
l'ongle
135
het oor
l'oreille
136
het flapoor
l'oreille décollée
137
de teen
l'orteil
138
het ooglid
la paupière
139
de huid
la peau
140
de voet
le pied
140
de pols
le poignet
140
het haartje
le poil
141
de borstkas
la poitrine
142
de rimpel
la ride
143
de lippenstift
le rouge à lèvres
144
de borst
le sein
145
de wenkbrauw
le sourcil
146
het sproetje
la tache de rousseur
147
de maat , het middel
la taille
148
het hoofd
la tête
149
de vlecht
la tresse
150
de buik
le ventre
151
het gelaat
le visage
152
de ogen
les yeux
153
afschuwelijk
affreux
154
oud, bejaard
âgé
155
mooi
beau
156
gekruld
bouclé
157
gebruind
bronzé
158
kaal
chauve
159
rechter-
droit
160
elegant
élégant
161
zwanger
enceinte
162
expressief
expressif
163
zwak
faible
164
sterk
fort
165
gekroest
frisé
166
linker
gauche
167
dik
gros
168
met een beperking
handicapé
169
afschuwelijk
horrible
170
jong
jeune
171
lelijk
laid
172
mager
maigre
173
schattig
mignon
174
halfang
mi-long
175
slank , dun
minche
176
lelijk
moche
177
gespierd
musclé
178
naakt
nu
179
bleek
pâle
180
stijf, steil
raide
181
mollig
rond
182
lenig
souple
183
verzorgd
soigné
184
oud
vieux
185
vierkant
le carré
186
de circel
le cercle
187
de ovaal
l'ovale
188
de rechthoek
le rectangle
189
de driehoek
le triangle
190
het hout
le bois
191
het rubber
le caoutchouc
192
het karton
le carton
193
het metaal
le métal
194
het papier
le papier
195
het plastic
le plastique
196
de stof
le tissu
197
het glas
le verre
198
de centimeter
le centimètre
199
de afmeting
la dimension
200
de hoogte
la hauteur
201
de kilo
le kilo
202
de breedte
la largeur
203
de liter
le litre
204
de lengte
la longueur
205
de meter
le mètre
206
de millimeter
le millimètre
207
het onderdeel
la partie
208
het gewicht
le poids
209
de diepte
la profondeur
210
het volume
le volume
211
schitterend
brillant
212
vierkantig
carré
213
gebroken
cassé
214
recht
droit
215
dik
épais
216
fijn , dun
fin
217
breekbaar
fragile
218
licht
léger
219
zwaar
lourd
220
ovaal
ovale
221
puntig, spits
pointu
222
diep
profond
223
oplaadbaar
rechargeable
224
rechthoekig
rectangulaire
225
rond
rond
226
stevig
solide
227
driehoek
triangulaire
228
beige
beige
229
wit
blanc
230
blauw
bleu
231
blond
blond
232
bruin
brun
233
kastanjebruin
châtain
234
licht
clair
235
donker
foncé
236
grijs
gris
237
geel
jaune
238
kastanjebruin
marron
239
paars
mauve
240
zwart
noir
241
oranje
orange
242
roze
rose
243
rood
rouge
244
ros
roux
245
effen
uni
246
groen
vert
247
een goed slecht karakter hebbe
avoir bon/mauvais caractère
248
er goed/slecht uitzien
avoir bon/mauvaise mine
249
lijken
avoir l'air
250
bevatten
contenir
251
slecht of goed geluimd zijn
être de bonne/mauvaise humeur
252
in top vorm zijn
être en plein forme
253
groeien
grandir
254
dikkker worden
grossir
255
vermageren
maigrir
256
meten
mesurer
257
luid/stil spreken
parler haut/bas
258
wegen
peser
259
herkennen
reconnaître
260
lijken op
ressembler à
261
rood worden
rougir
262
verleiden
séduire
263
lekker/vies ruiken
senir bon/mauvais
264
dienen (voor)
servir à
265
zich op zijn (on) gemak voelen
se senir (mal) à l'aise
266
glimlachen
sourire
267
verouderen
vieillir
