frans toets l'expedition Flashcards
1
Q
l’expédition
A
de expeditie
2
Q
la perspective
A
het perspectief
3
Q
se dérouler
A
plaatsvinden
4
Q
se situer
A
liggen, plaatsvinden
5
Q
parvenir
A
(aan)komen
6
Q
comparer
A
vergelijken
7
Q
le point cummun
A
het gemeenschappelijke punt
8
Q
remarquer
A
opmerken
9
Q
l’exploration
A
de verkenning
10
Q
surpis(e)
A
verrast
11
Q
le soulagement
A
de opluchting
12
Q
invisible
A
onzichtbaar
13
Q
décider
A
beslissen
14
Q
le rêve
A
de droom
15
Q
imaginaire
A
ingebeeld