frans saut 5 voc Flashcards

1
Q

een opleiding, onderwijs

A

un apprentissage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een combinatie

A

une combinaison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een (boot) tocht

A

une croisière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een bestemming

A

une destination

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een periode, een duur

A

une durée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een omgeving

A

un environnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een tussenstop

A

une étape

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een toch, een verzending

A

une expédition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een gastgezin

A

une famille d’acceuil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een grens

A

une frontière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een (wereld) reiziger

A

un globe-trotteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een onderdompeling

A

une immersion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een (reis) route

A

un itinéraire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een volwassenheid

A

une maturité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een levenswijze

A

une mode de vie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een begrip

A

une notion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een prestatie

A

une performance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het duiken

A

la plongée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een bevolking

A

une population

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een vooruitgang, verbetering

A

un progès

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een besluitvorming

A

une prise de décision

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een verblijf

A

un séjour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een stage, kamp

A

un stage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een slee

A

un traîneau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
efficïent
efficace
25
een vakantie
des vacances
26
europees
européen
27
onvergetelijk
inoubliable
28
rondreizend
itinérant
29
taalkundig
linguistique
30
speels, ludiek
ludique
31
groot, belangrijk
majeur
32
miskend
méconnu
33
maritiem, nautisch
nautique
34
scandinavisch
nordique
35
dagelijks
quotidien
36
aards
terrestre
37
uitgebreid
vaste
38
levendig
vivant
39
opvangen
accueillir
40
verbeteren
s'améliorer
41
temmen
apprivoiser
42
vormen, samenstellen
constituer
43
zich verplaatsen
se déplacer
44
ontvluchten
s'échapper
45
zich uitleven, sporten
s'éclater
46
gebruiken
emprunter
47
begeleiden
encadrer
48
vastbinden
enchaîner
49
verbeteren, rijgen
enrichir
50
verkennen, doorzoeken
explorer
51
vertrouwd maken
familariser
52
onderdompelen
immerger
53
bij elkaar voegen
joindre
54
glunderen(er blij uit zien)
jublier
55
toenemen, ontwikkelen
progresser
56
tijdens
lors de
57
zoniet, laat staan
voire
58
doorheen
à travers
59
in het buitenland
à'létranger
60
aan het einde van de wereld
au bout du monde
61
in residentie, op kamers
en résidence
62
het beste passen
convenir le mieux
63
gezond verstand
le bon sens
64
zich de haren uittrekken
s'arracher les cheveux
65
deelnemen aan
prendre part à
66
het bureau
un bureau
67
een hut
une cabane
68
de, kelder
la cave
69
de schoorsteen
la cheminée
70
de (slaap) kamer
la chambre (à coucher)
71
een bevestiging
une confirmation
72
de gang
le couloir
73
de keuken
la cuisine
74
de berging
le débarras
75
een ruimte
un emplacement
76
de inkom
l'entrée
76
de trap
l'escalier
77
een verdieping
un étage
78
een vakantiehuis
un gîte
79
de garage
le garage
80
de zolder
le grenier
81
een woning
une habitation
82
de inkomhal
le hall
83
een hangmat
le hamac
84
een gast
un hôte
85
de tuin
le jardin
86
de leefruimte
le living
87
een verhuring
une location
88
een overnachting
une nuitée
89
de kamer
la pièce
90
de berging
la remise
91
de vergoeding
une rétribution
92
het gelijkvloers
le rez-de-chaussée
93
een woonwagen
une roulotte
94
de eetkamer
la salle à manger
95
de badkamer
la salle de bains
96
de leefruimte
la salle de séjour
97
het zituimte
le salon
98
kelderverdieping
le sous-sol
99
het terras
la terrasse
100
de wcs
les toilettes
101
het dak
le toit
102
het vestiaire
un vestiaire
103
een uitzicht
une vue
104
uitgerust
équipé
105
primitief, grof
rudimentaire
106
bevestigen
confirmer
107
krijgen, verkrijgen
obtenir