Frans H3 Langue-o-thèque B Flashcards

1
Q

Wat is jouw favoriete sport?

A

Quel est ton sport favori?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doe jij voor sport?

A

Qu’est-ce que tu fais comme sport?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom heb jij gekozen voor voetbal?

A

Tu as choisi le foot pourquoi?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sinds wanneer doe jij aan …?

A

Depuis quand est-ce que tu fais du / de la …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie is jouw idool?

A

Qui est ton idole?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom doe je aan sport?

A

Tu fais du sport pourquoi?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kun je uitleggen waarom tennis zo belangrijk voor je is?

A

Tu peux m’expliquer pourquoi le tennis est tellement important pour toi?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik ben erg sportief / fit.

A

Je suis très sportif / sportive / en pleine forme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik heb een goede conditie.

A

J’ai une bonne condition physique.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik vind het belangrijk om gezond te blijven.

A

Pour moi il est important de rester en bonne santé.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik ben begonnen met tennis toen ik 5 jaar was.

A

J’ai commencé le tennis à l’âge de 5 ans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sinds 5 jaar speel / doe ik …

A

Je joue à … / Je fais du / de l’ / de la … depuis 5 ans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik doe niet aan sport.

A

Je ne fais pas de sport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik heb een gouden medaille behaald.

A

J’ai obtenu une médaille d’or.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik ben amateur / professioneel voetballer.

A

Je fais du foot en amateur / en professionnel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik train regelmatig / twee keer per week.

A

Je m’entraîne régulièrement / deux fois par semaine.

17
Q

Ik doe mee aan de competitie van mijn club.

A

Je participe à la compétition de mon club.

18
Q

… is mijn voorbeeld, omdat hij erg goed speelt.

A

… est mon example, parce qu’il joue très bien.

19
Q

Ik wil graag net zo zijn als …!

A

Je voudrais être comme …!

20
Q

Naast sport, doet … veel voor het goede doel.

A

À côté du sport, … fait beaucoup pour la bonne cause.

21
Q

Het is mijn droom om in het nationale team te spelen.

A

C’est mon rêve de jouer dans l’équipe nationale.