Frans H3 Langue-o-thèque B Flashcards
Wat is jouw favoriete sport?
Quel est ton sport favori?
Wat doe jij voor sport?
Qu’est-ce que tu fais comme sport?
Waarom heb jij gekozen voor voetbal?
Tu as choisi le foot pourquoi?
Sinds wanneer doe jij aan …?
Depuis quand est-ce que tu fais du / de la …?
Wie is jouw idool?
Qui est ton idole?
Waarom doe je aan sport?
Tu fais du sport pourquoi?
Kun je uitleggen waarom tennis zo belangrijk voor je is?
Tu peux m’expliquer pourquoi le tennis est tellement important pour toi?
Ik ben erg sportief / fit.
Je suis très sportif / sportive / en pleine forme.
Ik heb een goede conditie.
J’ai une bonne condition physique.
Ik vind het belangrijk om gezond te blijven.
Pour moi il est important de rester en bonne santé.
Ik ben begonnen met tennis toen ik 5 jaar was.
J’ai commencé le tennis à l’âge de 5 ans.
Sinds 5 jaar speel / doe ik …
Je joue à … / Je fais du / de l’ / de la … depuis 5 ans.
Ik doe niet aan sport.
Je ne fais pas de sport.
Ik heb een gouden medaille behaald.
J’ai obtenu une médaille d’or.
Ik ben amateur / professioneel voetballer.
Je fais du foot en amateur / en professionnel.
Ik train regelmatig / twee keer per week.
Je m’entraîne régulièrement / deux fois par semaine.
Ik doe mee aan de competitie van mijn club.
Je participe à la compétition de mon club.
… is mijn voorbeeld, omdat hij erg goed speelt.
… est mon example, parce qu’il joue très bien.
Ik wil graag net zo zijn als …!
Je voudrais être comme …!
Naast sport, doet … veel voor het goede doel.
À côté du sport, … fait beaucoup pour la bonne cause.
Het is mijn droom om in het nationale team te spelen.
C’est mon rêve de jouer dans l’équipe nationale.
