Frans Flashcards
Werkwoorden op er
1
Q
vergezellen
A
accompagner
2
Q
dol zijn op
A
adorer
3
Q
kopen
A
acheter
4
Q
helpen
A
aider
5
Q
houden van
A
aimer
6
Q
aankondigen
A
annocer
7
Q
meebrengen
A
apporter
8
Q
heten
A
(s’) appeler
9
Q
aankomen
A
arriver
10
Q
vooruitgaan
A
avancer
11
Q
knutselen
A
bricoler
12
Q
veranderen
A
changer
13
Q
zingen
A
chanter
14
Q
zoeken
A
chercher
15
Q
beginnen
A
commencer
16
Q
sluiten
A
fermer
17
Q
feesten
A
fêter
18
Q
roken
A
fumer
19
Q
vriezen
A
geler
20
Q
wonen
A
habiter
21
Q
uitnodigen
A
inviter
22
Q
gooien
A
jeter
23
Q
spelen
A
jouer
24
Q
gooien
A
lancer
25
Q
logeren
A
loger
26
Q
eten
A
manger
27
Q
naar boven gaan
A
monter