frans Flashcards

1
Q

ouvrez/fermez la porte

A

open/sluit de deur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prenez votre livre à la page 10

A

neem jullie boek op bladzijde 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

notez la réponse

A

noteer het antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

faites le devoir/l’exercice

A

maak het huiswerk/ de oefening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

refaites cet exercice oralement

A

hermaak deze oefening mondeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cachez la colonne droite

A

dek de rechterkolom af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

allumez la lumière

A

steek het licht aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

epelez le mot

A

spel het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lisez la phrase à haute voix/ en silence

A

lees de zin luidop/in stilte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

asseyez-vous

A

ga zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

traduisez (le texte)

A

vertaal (de tekst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ecrivez un dialogue

A

schrijf een dialoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

soulignez les adjectifs en vert

A

onderstreep de bijvoeglijke naamwoorden in het groen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

etudiez ceci pour demain

A

studeer dit tegen morgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

faites l’exercice par écrit

A

maak de oefening schriftelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

préparez un dialogue

A

bereid een dialoog voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

effacez le tableau s’il vous plaît

A

veeg het bord schoon alstublieft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

faites l’exercice comme devoir

A

maak de oefening als huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

combinez correctement

A

combineer op de juiste manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

faites l’exercice oralement

A

maak de oefening mondeling

21
Q

cherchez un exemple dans le texte

A

zoek een voorbeeld in de tekst

22
Q

levez-vous/levez la main

A

sta op/steek jullie hand op

23
Q

notez la phrase au tableau

A

noteer de zin op het bord

24
Q

formez une bonne phrase

A

maak een goede zin

25
Q

faites un brouillon

A

maak een kladversie

26
Q

choisissez la bonne réponse

A

kies het juiste antwoord

27
Q

répondez aux questions

A

antwoord op de vragen

28
Q

réponder oralement/ par écrit

A

antwoord mondeling/schriftelijk

29
Q

ecrivez en toutes lettres

A

schrijf voluit

30
Q

comment dit-on…?

A

hoe zegt men…?

31
Q

mettez les mots dans le bon ordre

A

zet de woorden in de goede volgorde

32
Q

ecrivez dans le bon ordre

A

schrijf in de goede volgorde

33
Q

mettez au singulier/pluriel/masculin/féminin

A

zet in het enkelvoud/meervoud/mannelijk/vrouwelijk

34
Q

ecrivez le numéro près du dessin correspondant

A

schrijf het nummer bij de juiste tekening

35
Q

ecrivez le numéro dans la case correspondante

A

schrijf het nummer in het juist kader

36
Q

crai ou fauw selon/d’après le texte

A

waar of fout volgend de tekst

37
Q

ces affirmations sont vraies ou fausses
expliquez/corrigez si c’est faux

A

zijn deze beweringen juist of fout?
leg uit/verbeter als het fout is

38
Q

donnez un synonyme

A

geef een synoniem

39
Q

donnez le contraire

A

geef het tegenovergestelde

40
Q

indiquez…(la bonne réplique)

A

duid (de goede repliek) aan

41
Q

soulignez/surlignez… (l’intrus)
encerclez/entournez

A

onderstreep/markeer…(het woord dat niet past in de lijst)
omcirkel

42
Q

dites en…

A

zeg in…

43
Q

transformez…

A

zet om…

44
Q

complétez…(la grille)

A

vervolledig… (het rooster)

45
Q

ajoutez un e muet

A

voeg een doffe -e toe

46
Q

conjuguez…

A

vervoeg…

47
Q

faites l’accord

A

maak een overeekomst/aanpassing

48
Q

donnez un exemple

A

geef een voorbeeld

49
Q
A