frans Flashcards
La France
Frankrijk
les vacances
de vakantie
la piscine
het zwembad
un peu
een beetje
attention
pas op
je suis
ik ben
tu parles
jij spreekt
francais
frans
salut
hoi
bonjour
hallo, goedendag
petit
klein
grand
groot
d’accord
oke
mais
maar
pour
voor
et
en
bien
goed
j’aime
ik vind het leuk
on joue
wij spelen
j’habite
ik woon
Comment tu t’appelles?
Hoe heet jij?
Je m’appelle Roos
Ik heet Roos
Tu habites ou?
Waar woon jij?
J’habite a Zwolle
Ik woon in Zwolle
la famille
de familie, het gezin
le frere
de broer
la soeur
de zus
le chien
de hond
le chat
de kat
le poisson
de vis
le jour
de dag
la fille
het meisje
le garcon
de jongen
le copain
de vriend
la tente
de tent
il y a
er is, er zijn
ici
hier
aussi
ook
pourquoi
waarom
donc
dus
on reste
wij blijven
c’est
het is
bon appetit
eet smakelijk
et toi?
en jij?
Bonjour, ca va?
Hallo, hoe gaat het?
Ca va bien, et toi?
Het gaat goed, en met jou?
C’est quoi?
Wat is dat?
C’est un chien
Dat is een hond
la plage
het strand
la mer
de zee