frans Flashcards
1
Q
lécole v
A
de school
2
Q
le collège
A
de middelbare school
3
Q
l’élève m/v
A
de leerling
4
Q
la classe
A
de klas
5
Q
le français
A
Frans
6
Q
l’anglais m
A
Engels
7
Q
la biologie
A
biologie
8
Q
les maths v mv
A
wiskunde
9
Q
le dessin
A
tekenen
10
Q
la gym
A
gym
11
Q
l’histoire v
A
geschiedenis
12
Q
la géographie
A
aardrijkskunde
13
Q
le/la prof
A
de leraar/de lerares
14
Q
le portable
A
de mobiele telefooy
15
Q
pourquoi
A
waarom
16
Q
aller
A
gaan
17
Q
tomber
A
vallen
18
Q
premier
A
eerste
19
Q
sympa
A
aardig
20
Q
nul, nulle
A
slecht Nederlands
21
Q
Tu es en quelle classe?
A
In welke klas zit jij?
22
Q
Je suis en cinquième
A
Ik zit in de eerste klas.
23
Q
Tu as quelles matières le mardi?
A
Welke vakken heb je op dinsdag?
24
Q
Le mardi, j’ai histoire et anglais
A
Dinsdag heb ik geschiedenis en Engels.
25
le matin
’s ochtends
26
l'aprés-midi m
's middags
27
la cantine
de kantine
28
la semaine
de week
29
le/la jeune
de jongere
30
la maison
het huis
31
le cours
deles
32
la langue
de taal
33
le sac à dos
de rugzak
34
je vais
ik ga
35
aimer
houden van
36
détester
een hekel hebben aan
37
commencer
beginnen
38
manger
eten
39
préférer
liever hebben
40
parler
praten, spreken
41
rentrer
naar huis gaan
42
porter
dragen
43
sévère
streng
44
génial(e)
geweldig
45
La récré, c'est à quelle heure?
Hoe laat is de pauze?
46
À dix heures
Om tien uur.
47
Quelle heure est-il?
Hoe faat is het?
48
Il est neuf heures et demie
Het is half tien.
49
les devoirs m mv
het huiswerk
50
le musée
het museum
51
le secret
het geheim
52
le rendez-vous
de afspraak
53
riche
rijk
54
vrai
waar
55
préféré(e)
lievelings
56
marrant(e)
grappig
57
enthousiaste
enthousiast
58
terrible
vreselijk
59
il fait chaud
het is warm
60
je finis
ik eindig/ben klaar
61
travailler
werken
62
pas mal
niet slecht
63
dans
in
64
comme rt
zoals
65
en plus
bovendien
66
aujourd’hui
vandaag
67
toujours
altijd
68
tout le monde
iedereen
69
Qui est ton prof de français?
Wie is je leraar Frans?
70
C'est monsieur Duval.
Dat is meneer'Duval.
71
Il est sévère?
Is hij streng?
72
Non, il est sympa.
Nee, hij is aardig.
73
la note
het (school)cijfer
74
le contrôle
de toets
75
la blague
de mop
76
les parents m mv
de ouders
77
le cadeau
het cadeau
78
bon/bonne
goed
79
mauvais(e)
slecht
80
sérieux/sérieuse
serieus
81
cesoir
vanavond
82
très
heel
83
encore
nog (steeds)
84
moi aussi
ik ook
85
après
na
86
Noël
Kerstmis
87
voir
zien
88
donner
geven
89
faire
doen, maken
90
j'ai peur
ik ben bang
91
je suis d’accord
ik ben het eens
92
tu peux
je kunt
93
Tu aimes les maths?
Houd je van wiskunde?
94
Oui, j'aime les maths
Ja,ik houd van wiskunde.
95
Non, je n'aime pas les maths.
Nee, ik houd niet van wiskunde.
96
Quelle est ta matière préférée?
Wat is jouw lievelingsvak?
97
Ma matière préférée, c’est le francais.
Mijn lievelingsvak is Frans.
98
J'ai seize sur vingt.
Ik heb een 8
99
\undi
maandag
100
mardi
dinsdag
101
mercredi
woensdag
102
jeudi
donderdag
103
vendredi
vrijdag
104
samedi
zaterdag
105
dimanche
zondag
106
# andersom
de school
lécole v
107
# andersom
de middelbare school
le collège
108
# andersom
de leerling
l'élève m/v
109
# andersom
de klas
la classe
110
# andersom
Frans
le français
111
# andersom
Engels
l'anglais m
112
# andersom
biologie
la biologie
113
# andersom
wiskunde
les maths v mv
114
# andersom
tekenen
le dessin
115
# andersom
gym
la gym
116
# andersom
geschiedenis
l'histoire v
117
# andersom
aardrijkskunde
la géographie
118
# andersom
de leraar/de lerares
le/la prof
119
# andersom
de mobiele telefooy
le portable
120
# andersom
waarom
pourquoi
121
# andersom
gaan
aller
122
# andersom
vallen
tomber
123
# andersom
eerste
premier
124
# andersom
aardig
sympa
125
# andersom
slecht Nederlands
nul, nulle
126
# andersom
In welke klas zit jij?
Tu es en quelle classe?
127
# andersom
Ik zit in de eerste klas.
Je suis en cinquième
128
# andersom
Welke vakken heb je op dinsdag?
Tu as quelles matières le mardi?
129
# andersom
Dinsdag heb ik geschiedenis en Engels.
Le mardi, j'ai histoire et anglais
130
# andersom
’s ochtends
le matin
131
# andersom
's middags
l'aprés-midi m
132
# andersom
de kantine
la cantine
133
# andersom
de week
la semaine
134
# andersom
de jongere
le/la jeune
135
# andersom
het huis
la maison
136
# andersom
deles
le cours
137
# andersom
de taal
la langue
138
# andersom
de rugzak
le sac à dos
139
# andersom
ik ga
je vais
140
# andersom
houden van
aimer
141
# andersom
een hekel hebben aan
détester
142
# andersom
beginnen
commencer
143
# andersom
eten
manger
144
# andersom
liever hebben
préférer
145
# andersom
praten, spreken
parler
146
# andersom
naar huis gaan
rentrer
147
# andersom
dragen
porter
148
# andersom
streng
sévère
149
# andersom
geweldig
génial(e)
150
# andersom
Hoe laat is de pauze?
La récré, c'est à quelle heure?
151
# andersom
Om tien uur.
À dix heures
152
# andersom
Hoe faat is het?
Quelle heure est-il?
153
# andersom
Het is half tien.
Il est neuf heures et demie
154
# andersom
het huiswerk
les devoirs m mv
155
# andersom
het museum
le musée
156
# andersom
het geheim
le secret
157
# andersom
de afspraak
le rendez-vous
158
# andersom
rijk
riche
159
# andersom
waar
vrai
160
# andersom
lievelings
préféré(e)
161
# andersom
grappig
marrant(e)
162
# andersom
enthousiast
enthousiaste
163
# andersom
vreselijk
terrible
164
# andersom
het is warm
il fait chaud
165
# andersom
ik eindig/ben klaar
je finis
166
# andersom
werken
travailler
167
# andersom
niet slecht
pas mal
168
# andersom
in
dans
169
# andersom
zoals
comme rt
170
# andersom
bovendien
en plus
171
# andersom
vandaag
aujourd’hui
172
# andersom
altijd
toujours
173
# andersom
iedereen
tout le monde
174
# andersom
Wie is je leraar Frans?
Qui est ton prof de français?
175
# andersom
Dat is meneer'Duval.
C'est monsieur Duval.
176
# andersom
Is hij streng?
Il est sévère?
177
# andersom
Nee, hij is aardig.
Non, il est sympa.
178
# andersom
het (school)cijfer
la note
179
# andersom
de toets
le contrôle
180
# andersom
de mop
la blague
181
# andersom
de ouders
les parents m mv
182
# andersom
het cadeau
le cadeau
183
# andersom
goed
bon/bonne
184
# andersom
slecht
mauvais(e)
185
# andersom
serieus
sérieux/sérieuse
186
# andersom
vanavond
cesoir
187
# andersom
heel
très
188
# andersom
nog (steeds)
encore
189
# andersom
ik ook
moi aussi
190
# andersom
na
après
191
# andersom
Kerstmis
Noël
192
# andersom
zien
voir
193
# andersom
geven
donner
194
# andersom
doen, maken
faire
195
# andersom
ik ben bang
j'ai peur
196
# andersom
ik ben het eens
je suis d’accord
197
# andersom
je kunt
tu peux
198
# andersom
Houd je van wiskunde?
Tu aimes les maths?
199
# andersom
Ja,ik houd van wiskunde.
Oui, j'aime les maths
200
# andersom
Nee, ik houd niet van wiskunde.
Non, je n'aime pas les maths.
201
# andersom
Wat is jouw lievelingsvak?
Quelle est ta matière préférée?
202
# andersom
Mijn lievelingsvak is Frans.
Ma matière préférée, c’est le francais.
203
# andersom
Ik heb een 8
J'ai seize sur vingt.
204
# andersom
maandag
\undi
205
# andersom
dinsdag
mardi
206
# andersom
woensdag
mercredi
207
# andersom
donderdag
jeudi
208
# andersom
vrijdag
vendredi
209
# andersom
zaterdag
samedi
210
# andersom
zondag
dimanche
