français semester 1: consumnation Flashcards
une grande chaîne
grote winkelketen
un chargé de campagne
campagneverantwoordelijke
un code de conduite
gedragscode
un colis
pakje/een pakket
un cycle de consommation
consumptieketen
une décharge
vuilnisbelt
l’emploi
werk(gelegenheid)
une exigence
eis, veeleisendheid
une filière
keten
un fléau
plaag
le gaspillage
verspilling
gaspiller
verspillen
le marché du travail
arbeidsmarkt
la proximité
nabijheid
un travailleur
werknemer
accessible
toegankelijk, bereikbaar
conseillable
aan te raden, raadzaam
contraignant (-e)
bindend, dwingend
défavorisé
achtergesteld, arm
déplorable
erbarmelijk
durable
duurzaam
fiable
betrouwbaar
louable
lovenswaardig
moyen (-enne)
gemiddeld
poulluant (-e), polluer
vervuilend
responsable
verantwoordelijk
usé, user
versleten, verslijten
accélérer
versnellen
acheter en seconde main
tweedehands kopen
adhérer à
zich aansluiten bij
cartonner
veel succes hebben
encourager à
aanmoedigen
éviter
vermijden
se fier à
vertrouwen op
générer
veroorzaken
inciter à
aansporen tot
miser sur
inzetten op
nier
ontkennen
se soucier de
zich zorgen maken over
un souci
een zorg
surconsommer
overconsumeren
la surconsommation
de overconsumptie
faute de
bij gebrek aan
à grand renfort de
met behulp van een grote hoeveelheid
le revers de la médaille
de keerzijde
prendre quelque chose pour argent comptant
voor waar aannemen
distribuer
verdelen
la (grande) distribution
distributie, verkoop
une marque de distributeur
een huismerk
un distributeur automatique (de billets/de boisson)
(verkoop)automaat
produire
produceren
la production
productie
un producteur
producent
un produit
product
productif (-ive)
productief
importer
importeren
une importation
import
un importateur
importeur
exporter
exporteren
une exportation
export
un exportateur
exporteur
offrir
aanbieden
une offre
aanbod
l’offre et la demande
vraag en aanbod
livrer
leveren
une livraison
levering
un livreur, une livreuse
bezorger, bezorgster
un délai de livraison
levertijd
vendre
verkopen
un vendeur, une vendeuse
verkoper, verkoopster
la vente
verkoop
mettre en vente
te koop aanbieden
les conditions de vente
verkoopsvoorwaarden
un point de vente
verkooppunt
un magasin
winkel
une chaîne de magasin
winkelketen
une grande surface
supermarkt
un supermarché
supermarkt
un marché
markt
une boutique
boetiek
un centre commercial
winkelcentrum
une rue commerçante
winkelstraat
le commerce
handel
un commerçant
handelaar
un commerce de proximité
buurtwinkel
le commerce équitable
fair trade
une enseigne
uithangbord, merk
un marchand
handelaar
la marchandise
koopwaar
un chariot
winkelwagentje
un caddie
winkelwagentje
un panier
mand
un rayon
rek, afdeling
une gamme
gamma
une caisse
kassa
le caissier, la caissière
kassier, kassierster
faire la queue
in de rij staan
un gérant, une gérante
zaakvoerder