Foute tt vragen Flashcards

1
Q

Stelling: Een variabele bestaat altijd uit een reeks datapunten

A

Onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stelling: Het hoofddoel van een manipulatie is het verzamelen van een reeks datapunten

A

Onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling:
A: Een onafhankelijke variabele wordt ook wel een covariaat genoemd
B: Zonder een onafhankelijke variabele betreft het een observationeel design

A

A: Een onafhankelijke variabele wordt ook wel een covariaat genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling:
A: De centrummaten vertellen de onderzoeker waar het centrum van de datareeks ligt
B: De centrummaten zijn gevoeliger voor uitbijters dan de spreidingsmaten

A

A: De centrummaten vertellen de onderzoeker waar het centrum van de datareeks ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling is juist
A: Populatieverdeling is meestal gedefinieerd als oneindig groot
B: Populatieverdeling bestaat uit alle datapunten in een steekproef

A

A: Populatieverdeling is meestal gedefinieerd als oneindig groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling is juist
A: Bij een 95% betrouwbaarheidsinterval geldt dat de betreffende populatiewaarde bij 95% van de steekproeven in het interval zou liggen
B: Bij een 95% betrouwbaarheidsinterval geldt dat er 95% kans is dat de betreffende populatie in het interval ligt.

A

A: Bij een 95% betrouwbaarheidsinterval geldt dat de betreffende populatiewaarde bij 95% van de steekproeven in het interval zou liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is juist
A: Continue variabelen zijn beter op staafdiagrammen te bekijken dan histogrammen.
B: Staafdiagrammen zijn een visuele representatie van frequentietabellen

A

B: Staafdiagrammen zijn een visuele representatie van frequentietabellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stelling is juist:
A: het betrouwbaarheidsinterval van een correlatie geeft een goed idee van de correlatie in de populatie
B: De kans dat twee betrouwbaarheidsintervallen van twee correlaties elkaar overlappen is het waarschijnlijk dat er geen verschil is.

A

A: het betrouwbaarheidsinterval van een correlatie geeft een goed idee van de correlatie in de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onderzoek van een steekproef van 100 deelnemers en een correlatie van r=.23 en de bijbehorende p waarde = .02
A: In een steekproefverdeling van populatiecorrelatie van 0 en een steekproefomvang van 100 is 2% van de correlaties extremer dan 0.23
B: Als de nulhypothese waar is, is de kans op een Type-1 fout gelijk aan 2%

A

A: In een steekproefverdeling van populatiecorrelatie van 0 en een steekproefomvang van 100 is 2% van de correlaties extremer dan 0.23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is juist
A: De P-waarde hangt niet af van de steekproef maar een betrouwbaarheidsinterval wel
B: De p waarde zegt niets over de sterkte van het verband maar een betrouwbaarheidsinterval wel

A

B: De p waarde zegt niets over de sterkte van het verband maar een betrouwbaarheidsinterval wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling is juist
A: Type ll-fout is de kans dat bij toepassing van de NHST-procedure de nulhypothese ten onrechte niet wordt verworpen
B: Type ll-fout is de kans dat bij toepassing van de NHST-procedure de nulhypothese ten onrechte wordt verworpen

A

A: Type ll-fout is de kans dat bij toepassing van de NHST-procedure de nulhypothese ten onrechte niet wordt verworpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stelling is juist
A: De power wordt groter als de Alpha groter wordt
B: Multiple testing is het herhalen van bepaalde analyses

A

A: De power wordt groter als de Alpha groter wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kun je de rollen van x en y in een regressiemodel omschrijven?
A: De rollen zijn niet verwisselbaar de regressiecoëfficient is anders dan wanneer je de rollen omdraait
B: De rollen zijn verwisselbaar de regressiecoëfficient is hetzelfde dan wanneer je de rollen omdraait

A

A: De rollen zijn niet verwisselbaar de regressiecoëfficient is anders dan wanneer je de rollen omdraait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stel dat bij een enkelvoudige regressieanalyse X gestandaardiseerd is en Y niet. Welke bewering is juist?
A: Correlatiecoëfficient tussen X en Y is anders dan de regressiecoëfficient van x
B: Correlatiecoëfficient tussen X en Y is hetzelfde dan de regressiecoëfficient van x

A

A: Correlatiecoëfficient tussen X en Y is anders dan de regressiecoëfficient van x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er met de t-verdeling als de steekproef kleiner wordt?
A: de T-verdeling wordt breder
B: de T-verdeling wordt smaller

A

A: de T-verdeling wordt breder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stelling is juist
A: De correlatieanalyse heeft minder power dan een onafhankelijke T-toets.
B: De power van een studie is deels afhankelijk van het meetniveau van de variabelen.

A

B: De power van een studie is deels afhankelijk van het meetniveau van de variabelen.

17
Q

Stelling: casusvraag
De variabele tremor heeft het laagste gemiddelde

A

Waar

18
Q

Deze vraag gaat over de tentamencasus in het bijzonder over het verschil van de hartslag voor de manipulatie en het verschil in de hartslag na de manipulatie
A: Het verschil tussen de twee gemiddelden is 2.45 (of -2.45)
B: De T-waarde voor deze toets is -2.45

A

A

19
Q

Stel een onderzoeker wilt van de 6 variabelen in de tentamencasus die na de manipulatie gemeten zijn, weten welke afhankelijk zijn van het gedrag van de medeplichtige: euforie of woede. Dit is in de dataset opgeslagen in de variabele condition_state. De onderzoek hanteert een alpha van 0.02 de onderzoeker corrigeert niet voor multiple testing. Welke variabele zou deze onderzoeker concluderen dat ze beïnvloedt zijn door het gedrag van de medeplichtige.
A: Numbness, palpilation en headache
B: Headache, numbness en pulse_post

A

A

20
Q

Welke stelling is juist?
a. De som van de cumulatieve frequenties is 100%.
b. Absolute frequenties worden gespecificeerd in aantallen datapunten.

A

B

21
Q

Welke stelling is juist?
a. Voor continue variabelen is het beter om histogrammen te bekijken dan staafdiagrammen.
b. Histogrammen zijn een visuele representatie van frequentietabellen.

A

A

22
Q

Stelling: Manipulaties en meetinstrumenten zijn beiden operationalisaties.

A

Waar

23
Q

Wat is een puntschatting?

A

Een puntschatting is een enkele waarde geschat uit de steekproefgegevens, zoals het gemiddelde of de mediaan.

Omdat elke steekproef uniek is en verschillende deelnemers of waarnemingen bevat, zullen de resultaten van de puntschatting variëren tussen steekproeven. BI is bij 1 puntschatting 0!

24
Q

Welke stelling is juist?
a Een frequentietabel wordt gebruikt bij categorische variabelen.
b Een frequentietabel wordt gebruikt bij intervalvariabelen.

A

a Een frequentietabel wordt gebruikt bij categorische variabelen.

25
Q
A