folder 3 vocabulary eng-dutch Flashcards
1
Q
the friction
A
de wrijving
2
Q
gravitation
A
zwaartekracht
3
Q
the ingenuity
A
de vindingrijkheid
4
Q
a pod
A
een klein ruimteschip
5
Q
a prescursor
A
een voorloper
6
Q
a prejudice
A
een vooroordeel
7
Q
to banish
A
verbannen
8
Q
to breed
A
kweken
9
Q
to enable
A
in staat stellen tot, mogelijk maken
10
Q
to harm
A
kwetsen
11
Q
to levitate
A
zweven
12
Q
to voyage
A
een lange reis maken
13
Q
ajar
A
op een kier
14
Q
crooked
A
scheef
15
Q
distinctive
A
opvallend
16
Q
genuine
A
oprecht
17
Q
instantaneous
A
onmmidelijk
18
Q
pioneering
A
baanbrekend
19
Q
rapid
A
snel
20
Q
rational
A
rationeel
21
Q
altogether
A
compleet, volledig
22
Q
exponentially
A
exponentieel
23
Q
virtually
A
zo goed als
24
Q
to be bound for
A
op weg zijn naar
25
commonplace
de gewone gang van zaken
26
to ease the burdens
het gemakkelijker maken
27
a lull in conversation
een stilte tijdens een gesprek
28
to maak a beeline for
ergesn recht op af gaan
29
perpendicular to
loodrecht op
30
a botanist
een botanist
31
a discrimination
een onderscheid
32
to comprehend
begrijpen
33
to discern
onderscheiden
34
to enhance
verbeteren
35
to perceive
waarnemen
36
core
fundamentele, kern-
37
deductive
deductief
38
inductive
inductief
39
meta-...
theoretisch beschreven