FMH Flashcards

1
Q

Welke vier aspecten soorten belastbaarheid zijn er volgens Cott afhankelijk van herstel?

A
  1. De fysieke belastbaarheid
  2. de eigen beleving van belasting en belastbaarheid
  3. sociale adaptie mogelijkheden
  4. Motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het opstellen van een hulpvraag staat centraal in een onderzoek. Het moet worden opgesteld in voor de FT te realiseren doelen. Centraal hierin staat: wat wil de patient. Benoem de 3 essentiële doelen.

A

Preferred movement capacity: Gewenst niveau
Current movement capacity: Huidig niveau
Maximal Achievable movement potential: maximaal bereikbaar niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het uitvoeren van een lichamelijk onderzoek is altijd afhankelijk van prognostische factoren. Benoem voorbeelden van prognostische factoren.

A
  1. leeftijd
  2. geslacht
  3. nevenpathologieën
  4. recidiven
  5. actuele stress
  6. gedrag
  7. omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke drie vragen beantwoord je als je een hulpvraag opgesteld?

A
  1. Welke interne factoren hebben invloed op het gezondheidsniveau + prognose?
  2. Welke externe factoren hebben invloed?
  3. wat is het instap niveau van de patient op het movement continuum (functioneren)?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er bedoelt met de movement continuum van Cott?

A

Het fysieke en het relationele lichaamsbeeld. Van processen op moleculair en celniveau, via weefsels, organen, tot de mens. in zijn of haar omgeving waarin herstel plaatsvind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de onderdelen van het oriënterend onderzoek van de onderste extremiteiten?

A
  1. Anamnese (+ vragenlijst en 1e oberservatie)
  2. activiteiten onderzoek
  3. inspectie
  4. orienterende palpatie
  5. actief onderzoek
  6. passief onderzoek
  7. weerstandsonderzoek
    8 specifiek myogeen onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de algemene doelstelling van de medische trainingstherapie?

A

Een individueel begeleide specifiek op het klachtenpatroon inspelende, medisch verantwoorde training, met als doel:

  1. gezondheid herstellend
  2. gezondheid bevorderend
  3. gezondheid onderhoudend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen coördinatie en stabiliteit?

A

Coördinatie: Ontstaat uit een complex samenspel van zowel het centraal als perifeer zenuwstelsel als de spieren en de gewrichten. Dit samenspel noemen we coördinatie. (motorisch systeem)

Stabiliteit: het in de juiste stand houden van de boteinden ten opzichte van elkaar om daarmee een houding te handhaven of bewegen mogelijk te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie systemen spelen een rol bij stabiliteit?

A

Passief systeem: Kapsels, banden, botten
Actief systeem: Spieren
Neural systeem: bewegingssensoren, receptoren, zenuwen ruggenmerg en hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke onderdelen spelen een rol bij coördinatie?

A

Kracht, richting en snelheid. Motorische eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bonoem de motorische eigenschappen voor Coordinatie

A

Stabilteit, kracht, snelheid, lenigheid en uithoudingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de parameters die horen bij coördinatie/stabiliteit?

A

Neuromusculaire overload rondom het gewricht of de oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan)

4-6 series
hh 3 tot 40 herhalingen

pauze 10-30 seconden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem de fases van fysiologisch herstelproces van bindweefsel. het zijn er 3

A
  1. onstekingsfase
  2. prolifiratiefase
  3. remodelleringsfase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er tijdens de onstekingsfase bij de pezen en & ligamenten

A

Hemostase (bloedstelping)
onstekingsmediatoren komen vrij:
bradykinie, histamine, prostaglandine, substance P
invasie macrofagen en leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er tijdens de onstekingsfase het bot?

A

onstaan van bloedstolling, onstaan van granulatieweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoelang duur de onstekingsfase?

A

2-5 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoelang duurt de proliferatiefase bij pezen/ligamenten?

A

3 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoelang duurt de proliferatie fase bij bot?

A

6 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoelang duur de remodelleringfase bij pezen/ligamenten?

A

2-4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoelang duurt de remodelleringsfase bij bot?

A

maanden tot jaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Prognotische factoren als invloed op de herstel tijd zijn? (lokaal)

A
type, grootte, plaats
infectie
vaatvoorziening (doorbloeding)
Medicatie
Beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Prognotische factoren als invloed op de herstel tijd zijn? (systematisch)

A

Hormonen
voeding
circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Benoemd de 5 kenmerken een wond

A
rubor
calor
dolor
tumor
functio laesa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kenmerk van het zitten in de onstekingsfase is?

A

pijn in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

kenmerk van het zitten in de proliferatiefase

A

geen pijn in rust, alleen tijdens belasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

remoderleringsfase kenmerk?

A

geen pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

na hoeveel dagen zit je in de vroeg redemodeleringsfase

A

11 dagen

28
Q

Wat is het verschil tussen A-delta vezel en C vezel bij pijn?

A

a is snel, lokaliseerbaar en unimodaal

c is langzaam, dufuus, polymodaal, langzame pijn (zeurderig)

29
Q

Benoem de drie stadia van Fitts & posner

A

Cognitieve fase
associatieve fase
autonome fase

30
Q

Benoem de kenmerken bij het leerproces van fitss en posner (cognitieve fase)

A

Hierin ligt de nadruk op instructie en het aanleren van de grove versie van de beweging

veel voordoen en nadoen. Ervaring Patiënt
veel fouten
adequate feedback van belang: gericht opuitvoering
trail en error
geen vermoeidheid

31
Q

Benoem de kenmerken bij het leerproces associatieve fase

A

Hierin ligt de nadruk op de verdere verfijning van de beweging, met name uitproberen en oefenen

procedureel leren (procesmatig steeds beter worden)
PT kan eigen fouten op sporen en benomen
variatie in oefenstof
naast feedback op uitvoering nu ook feedback op resultaat

32
Q

Benoem de kenmerken bij het leerproces autonome fase

A

De beweging gaat steeds minder bewust en de aandacht wordt dus besteeds aan andere bijvoorbeeld tactische aspecten van de sport

verbetering, timing, snelheid, dubbeltaken

33
Q

Een fysiotherapeutische diagnose bestaat uit?

A

Leeftijd + contactreden patient (hulpvraag)
Gezondheidsprobleem qua aard en prognose:
medische factoren
externe factoren
persoonlijke factoren
tijdslijn beloop (fase van bindweefsel herstel)
prognose

34
Q

Benoem de voordelen van een fysiotherapeutische diagnose

A
  1. communicatie middel, tussen specialisten
  2. ten behoeve van effect onderzoek fysiotherapie
  3. basis voor indicatie, gezondheidsprobleem, behandelplan
35
Q

Benoem de 5 trainings wetten binnen de trainingsleer

A
  1. Supercompensatie
  2. Overload
  3. Verminderde meeropbrengst
  4. Duurzaamheid
  5. Specificiteit
36
Q

Wat wordt er bedoelt met het principe overload?

A

de trainingen worden steeds zwaarder en langer dat het oorspronkelijke uitgangsniveau. dit wordt uitgedrukt in omvang en intensiteit.

37
Q

Wat wordt er bedoelt met verminderde meeropbrengst

A

in kortetijd zal je flink wat vooruitgang maken, in verloop van tijd zal de verminderde meeropbrengst afzwakken.

38
Q

Wat wordt er bedoelt met Duurzaamheid binnen de trainingsleer?

A

Prestatieverbetering dit tot stand komt na een lange periode van training. Na training is onderhoud nodig -> reversibiliteit

39
Q

Wat wordt er bedoelt met specificiteit binnen de trainingsleer?

A

De oefentherapie is gericht op een ADL vaardigheid of sportgerealeerd. ook in de omgeving!

40
Q

Benoem de opbouw van kracht training (piramide)

A
  1. lage weerstand, veel herhalingen (Krachtuithoudingvermogen)
  2. weerstand omhoog, aantal herhalingen minder (hypertrofie)
  3. Weerstand neemt af, bewegingsnelheid neemt toe (snelkracht, explosief, plyometrie)
  4. Sportspecifiek, hiervoor moet je alle krachtvormen doorlopen
41
Q

Wat is plyometrie?

A

een max excentrische contractie gevolgd door een max concentrische contractie (kikkersprong)

42
Q

Via welk diagram kan je een submaximaal test berekenen?

A

holtendiagram

43
Q

Wat zijn de trainings parameters van krachtuithoudingsvermogen?

A

3-6 series
20-40 hh
30 sec - 1 min rust

2-0-2 Bewegingsnelheid

44
Q

Wat is de trainings parameters voor hypertrofie?

A

3-6 series
6-12 hh
Max 1 min rust

1-0-1 bewegingsnelheid

45
Q

Wat is de trainings parameters voor Submaximaal?

A

2-4x
3-6 hh
Min. 2 min
volledig herstel fosfaatpool 3-5 min

1-0-1 of 1-0-2 bewegingssnelheid

46
Q

wat is de training parameter voor snelkracht?

A

3-4x
8-10x in 8-10 sec
min 2 min.
3-5 min

2-0-1

47
Q

Wat zijn de trainings parameters voor explosievekracht?

A

3-4x
6-12 hh
min 2 min
3-5 min

max aantaal herhalingen binnen 8-10 geen vast moment

48
Q

Wat zijn de trainings parameters voor plyometrietraining?

A

3-4x
6-12 hh
min 2 min
3-5 min

2-0-1

49
Q

wat zijn de trainingsparameters voor Sport specifieke kracht?

A

specifieke training zelfde als voorgaande hh en rust momenten nu met een functioneel specifiek moment

50
Q

Welke fase heb je in de trainingsleer en welk soort kracht gebruik je daar?

A

acute fase: techniek/uithoudingsvermogen
basis fase: hypertrofie –> kan tot de laatste fase
vermogensfase: explosieve kracht + snelheid
return to play: plyometrie, sport specifiek

51
Q

Smart behandeldoelen moeten aan 3 criteria voldoen welke?

A

Einddoel: Op participatieniveau, hulpvraag
Activiteit: ADL vaardigheid of transfer of sport en hobby
Functies: ter preventie van, herstellen, opheffen van houdingsstoornis

52
Q

Waar staat SMART voor?

A
Specifiek
Meetbaar
Acceptabel
Realistisch
Tijdgebonden
53
Q

Stel de volgorde van behandeldoelen op, van 1 tot 5

A
  1. inzicht in klacht en belang van actief oefenen
  2. treat the joint first (arthorgene en myogene mobiliteit)
  3. Stabiliteit
  4. Kracht
  5. UHV & Snelheid
54
Q

Heeft de patient in de vroege remodelingerinsfase na 11 dagen nog pijn bij het belasten?

A

Ja, alleen bij de late remodeleringsfase niet

55
Q

Welke factoren hebben invloed op de te nemen stappen binnen de krachtsopbouw?

A

Doelstelling/functie traininge
getraindheid van de patient
belastbaarheid van de patient
Niet Afhankelijk van parameters

56
Q

Wanneer kan gestart worden met de opbouw van kracht binnen het fysiologische herstelproces?

A

11 dagen, de vroege remodellingsfase

57
Q

Benoem de drie demenies van het bio-pyschosociaal model?

A

Biologisch
Pyschologisch
Sociaal

58
Q

Binnen het bio-pyschosociaal model wat word er met biologisch bedoelt?

A

alle anatomische structuren & stoornissen mechanisch

59
Q

Binnen het bio-pyschosociaal model wat word er met pyschologisch dementie bedoeld?

A

het innelijk en het gedrag van een persoon

60
Q

Binnen het bio-pyschosociaal model wat word er met Sociaal dementie bedoeld?

A

omgevingsfactoren, externe factoren (sociaal gezien)

61
Q

Over welke twee factoren spreken we in relatie tot artrose?

A

Systematische factoren & Biomechanische factoren

62
Q

Noem 5 systematische factoren bij artrose

A
leeftijd
geslacht
ras
genetische aanleg
gegeneraliseerde artrose
63
Q

Biomechanische factoren bij artrose worden onderverdeeld in twee groepen, welke?

A

intrinsieke factoren –> beinvloeden gewrichtsbelastbaarheid

extrinsieke factoren –> beinvloeden gewrichtbelasting

64
Q

Benoem de 4 extrinsieke biomechanische factoren bij artrose

A

Overgewicht
zwaarberoep
sport
zitten in hurkhouding

65
Q

Benoem de 4 extrinsieke biomechanische factoren bij artrose

A

Overgewicht
zwaarberoep
sport
zitten in hurkhouding

66
Q

benoem 4 intrinsieke biomechanische factoren bij artrose

A
trauma in het verleden
congenitaal
operatie, menisectomnie
spierzwakte
laxiteit