Flashcards week 7

1
Q

Wat wordt bedoeld met interieur milieu

A

Extracellulaire vloeistof, de vloeistof waar alle cellen en organen zich in bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt er bedoeld met exterieur milieu?

A

Vloeistoffen in zweetklieren, darmstelsel en de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorbeeld van positieve feedback

A

snelle opening van enkele natriumkanalen bij een kleine depolarisatie, die de dekpolarisatie versterken en daarmee de opening van meer natrium kanalen bevordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorbeeld van negatieve feedback

A

Kaliumkanalen worden geactiveerd door de depolarisatie van een membraan maar veroorzaken zelf repolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doen sensoren?

A

Zullen de verandering waarnemen als er een verstoring van de temperatuur in de directe omgeving optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er nadat sensoren de temperatuurverandering hebben waargenomen?

A

thermosensoren in de hypothalamus nemen de temperatuur waar en vergelijken die met het setpoint. Als er verschil is tussen waarden sensoren en setpoint wordt er een signaal gegeven aan de effectoren. De effectoren stellen warmteproductie en afgifte bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

betekenis hypothermie

A

warmteafgifte groter dan productie. Lichaamstemperatuur is dan onder de 25 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

betekenis hyperthermie

A

Warmteproductie hoger dan afgifte. zorgt voor verhoging kerntemperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waardoor wordt de lichaamstemperatuur goed gereguleerd?

A

thermosensoren in hypothalamus, autonome zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de mechanismen ten behoeve van warmteafgifte

A
  • straling
  • geleiding
  • stroming
  • verdamping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vindt de sympathische regulatie van warmteafgifte plaats?

A
  • activatie van cholinerge huidvezels door acetylcholine leidt tot zweten
    -activatie van adrenerge vezels door adrenaline leidt tot vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet de area preoptica?

A

-hierin temperatuurgevoelige neuronen
-gaat harder vuren als het warmer wordt
- minder hard als het kouder wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebruikt je lichaam voor warmte productie?

A

rillen en bruin vetweefsel activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 2 componenten hebben warmtereceptoren? En wanneer worden ze gebruikt

A

-Fasische component: vuren als temp plots verandert
- tonische component: vuren bij constante temp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar maken warmtegevoelige (perifere) sensoren gebruik van?

A

ionkanalen, gevoelig voor warmte en capsaicine/pepers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar maken koudegevoelige (perifere) sensoren gebruik van?

A

ionkanalen, gevoelig voor kou en menthol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werkt een ionkanaal van perifere sensoren?

A

gaan openstaan bij activatie en er kan een actiepotentiaal ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mechanismen ter behoeve van warmteproductie

A
  • verhoogde spiertonus
    -klappertanden, rillen(spieren tot verbranding aanzetten
    -onnodige willekeurige bewegingen (bovenstaande reden)
    -verbranding bruin vetweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt de verbranding van bruin vetweefsel geactiveerd

A

noradrenaline wordt vrijgemaakt en bindt op beta-adrenerge receptoren op de bruine vetcellen. (zorgt voor warmte afgifte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe vindt vasoconstrictie plaats

A

noradrenaline bindt aan a1-receptoren in gladde spierweefsel van vaten en deze worden smaller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat doen glomus lichaampjes

A
  • kunnen worden geactiveerd (sympathisch)
    -doorstroom arteriën naar venulen beïnvloeden
    -ze zitten in de arterioveneuze anastomose, deze zal bij kou minder bloed doorlaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat gebeurt er bij koorts?

A

-cytokines zorgen voor productie prostaglandine E2 en veranderen de warmtegevoeligheid van de centrale thermosensoren
-setpoint wordt verhoogd
-sensoren merken dit niet en zetten aan tot warmteproductie
-na aanpassing setpoint-temp. verhoogde doorbloeding en zweetproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kan productie Prostaglandine E2 geremd worden?

A

-cyclo-oxygenase remmers (paracetamol, aspirine)
-gaan veranderingen in setpoint temp tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wanneer is er sprake van koorts?

A

persoon heeft 38 graden of hoger terwijl hij rilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarom is de druk in de arteriën van de longen laag?

A

-Kleine afstand afgelegd in longcirculatie
-er moet veel diffusie plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe zorgt het hart voor de drukverschillen in de lichaamscirculatie en de longcirculatie?

A

Door de dikte van de ventrikels, de hoeveelheid bloed is wel gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe heten de instroomkleppen tussen atrium en ventrikel (links en rechts) en wat is de functie?

A

-atrioventriculaire kleppen
- zorgen dat bloed vanuit ventrikel niet terugstroomt naar atrium
-Rechts: valva tricuspidalis
-Links: valva mitralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe heten de uitstroomkleppen van het hart en wat is hun functie?

A
  • valva pulmonalis
    -valva aortae
    -voorkomen terugstroming bloed naar de ventrikels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De diastole

A
  1. isovolumetrische relaxatie fase
  2. snelle ventriculaire vullingsvase
  3. langzame ventriculaire vullingsvase
  4. atriale systole
    -AV- kleppen staan tijdens diastole open, de druk in atria is hoger dan in ventrikels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De systole

A
  1. isovolumetrische contractiefase
  2. snelle ejectiefase
  3. langzame ejectiefase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke 3 toppen zijn er bij de hartcyclus van de vena jugularis en wat gebeurt er bij die toppen?

A
  • A-top: systole atrium
  • C-top: snelle erectiefase, contractie
  • V-top: ventrikelvulling, openen instroomkleppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke toppen zijn er in een electrocardiogram en wat gebeurt er bij deze toppen?

A

P-top: contractie atrium, einde diastole (depolarisatie boezems)
QRS-complex: begin systole, contractie ventrikels (de polarisatie kamers)
T-top: einde systole, repolarisatie ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is er te horen bij de eerste harttoon?

A

-sluiting AV-kleppen
- S1 toon bij begin systole, bij het begin van de isovolumetrische contractiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is er te horen bij de tweede harttoon?

A

-Sluiting uitstroom kleppen
-S2 toon bij einde systole, bij begin van de isovolumetrische relaxatiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat doet de Sinoatriale knoop?

A
  • functioneert als pacemaker
    -impulsen hiervan komen uit in AV-knoop
    -Voortgeleid via bunder van His
  • banen splitsen en takken af tot het netwerk van Purkinje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe zijn de SA-knoop cellen spontaan elektrisch actief?

A

-Ze depolariseren vanzelf door calciumkanalen die open gaan staan
-Hierdoor blijft SA-knoop actiepotentialen vuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de 3 fasen van de verandering van het membraanpotentiaal in de SA-knoop?

A

0: depolarisatie (opening spanningsafhankelijke Ca-kanalen
3: repolarisatie door opening K-kanalen, gaat cel ut
4: Diastolische depolarisatie fase, Funny current wordt geprikkeld door repolarisatie en langzame depolarisatie wordt gestart (natrium cel in)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de primaire pacemaker van het hart?

A

De SA-knoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat gebeurt er als de SA-knoop verstoord is?

A

AV-knoop gaat fungeren als impulsfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de functie van de AV-knoop?

A

-Vertraagt de impulsgeleiding, ventrikels kunnen langer volstromen
-Heeft een langere refractaire periode
-beschermt het hart tegen te hoge hartslagfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke verbindingen zijn er tussen de spiervezels van de hartcellen

A

desmosomen en Gap-junctions
Gap-junctions voor prikkelgeleiding
desmosomen voor op plek houden van spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe zorgen Gap-junctions ervoor dat de depolarisatie in het hart voortgezet wordt?

A

Gap-junctions laten ionen door die depolarisatie kunnen veroorzaken
Hierdoor loopt de stroomkring door in de extracellulaire ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het verschil van de effecten op de SA-knoop van het para- en orthosympathische systeem

A

Parasympatisch: stimulatie nervus vagus, HF daalt
Orthosympatisch: activatie sympathische zenuw leidt tot verhoging HF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe ontstaat de lagere HF bij parasympatische activatie?

A

Muscarine receptoren worden geactiveerd, stimuleren K+ kanalen en remmen de CA2+ kanalen en de funny current. Langzamere diastolische depolarisatie fase en lagere HF ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe zorgt de orthosympatische activatie voor een hogere HF?

A

beta1-adrenerge receptoren worden geactiveerd, stimuleren de CA2+ kanalen en de Funny current. snellere diastolische depolarisatie fase en hogere HF ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is de functie van het bloed?

A

transporteren van moleculen en cellen ter behoeve van de homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe kunnen veranderingen in het interne milieu optreden?

A
  • Interne veranderende waarden (pH, temp)
  • prikkels, beschadigingen, micro-organismen van buitenaf
  • interne voedingsstoffen en afvalstoffen concentraties
    -interne communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke 3 soorten vaten zijn er?

A
  • Arterien : gespierde wand
  • venen: Kleppen
  • Capillairen: endotheelwand 1 cellaag dik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarom hebben rode bloedcellen een biconcave vorm?

A

Voor oppervlakte vergroting, betere gasuitwisseling, makkelijk door capillairen verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat gebeurt er bij koolstofmonoxide vergiftiging?

A

Hemoglobine bindt aan koolstofmonoxide waarna het niet meer loslaat. Gevolg: organen kunnen niet worden voorzien van de juiste hoeveelheid zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waar is albumine belangrijk voorin de capillairen?

A

om de osmotische druk constant te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welk deel van het bloed wordt gegeven als bloed gedoneerd wordt?

A

Alleen de erytrocyten (dus niet het bloedplasma, bloedplaatjes, leukocyten) Er zijn dus geen antistoffen aanwezig in het donorbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn trombocyten ?

A

bloedplaatjes, een afsnoering van het cytoplasma en het membraan van de megakaryocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waar ontstaan trombocyten

A

in het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat gebeurt er bij schade aan een bloedvat?

A
  • Bloedplaatjes hechten aan beschadigde deel van het endotheel waar een plug ontstaat.
    -vervolgens zorgen ze voor stollingscascade, protrombine wordt omgezet in trombine en hierdoor fibgrogeen in fibrine.
    -stolsel ontstaat
    -fibrine vormt netwerk fibrinedraden en houdt bacteriën tegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat kunnen neutrofiele granulocyten?

A

Zijn betrokken bij acute reactie op ontstekingsprikkel en kunnen:
- collagenase (door bindweefsel)
- lysozym (de bacteriele celwand doorknippen)
- lactoferrine (bacterie barst door binding groeifactor aan bacterie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar zijn eosinofiele granulocyten bij betrokken?

A

parasitaire infecties, allergische reacties, remming acute ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat doen Basofiele granulocyten?

A

Zetten IgE-respons in gang:
-histamine gevormd (vasodilatatie)
-stimuleren neutrofiele en eosinofiele granulocyten
-lijken op mestcel in bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Waar zijn monotypen bij betrokken

A

bij zowel acute als chronische ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de functie van dendritische cellen?

A

belangrijk bij stimulatie van naive T-cellen, cellen die nog niet in contact zijn gekomen met een antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is het transportmiddel van ijzer?

A

transferrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waar gaan T-cellen heen na vorming

A

naar de thymus, hier worden ze gekeurd en vervolgens afgegeven aan het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waar worden bloedcellen gevormd tot vlak voor de geboorte?

A

eerst in de dooierzak en daarna in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waar verdwijnt de bloedcelvorming na de geboorte?

A

Eerst verdwijnt het uit de tibia en dan uit de fibula, dan uit de femur vervolgens uit de ribben. Op latere leeftijd vooral in sternum, pelvis en vertebrae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Waaruit worden bloedcellen gevormd?

A

hematopoietische stamcellen, zijn pluripotent maar wel lage delingsfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wanneer is er sprake van leukemie?

A

kwaadaardige ontsporing van bloedcelvorming, verminderde celdood, ontwikkeling van cellen verstoord. genetische aandoening op niveau van stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wanneer spreek je van eupneu?

A

als er een regelmatig patroon van in- en uitademen is, aangepast aan de zuurstofbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Op welke 4 belangrijke systemen berust het ademhalingspatroon?

A
  1. ventilatie
  2. diffusie (zuurstof en co2 overdracht)
  3. perfusie (uitwisselen o2-rijk bloed organen)
  4. transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

door welke spieren wordt het aanzuigen van lucht geregeld bij het inademen

A

door de intercostaalspieren en spieren in diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat gebeurt er bij de inspiratie

A

intercostaalspieren en spieren in diafragma spannen aan, volume longen groter, lagere druk in longen dan atmosferische druk dus lucht wordt aangezogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat gebeurt er bij expiratie?

A

Het diafragma veert terug, borstvolume kleiner, druk in longen groter dan buiten en lucht stroomt longen uit.

72
Q

Wat is het voordeel van de vele vertakkingen van de trachea?

A

-oppervlaktevergroting
- daling in snelheid van luchtstroom

73
Q

Wat doet hemoglobine

A

hemoglobine ondersteunt de snelheid waarbij o2 en co2 van en naar het longweefsel wordt afgegeven en helpt daarnaast ook om partiële o2 druk in het bloed maximaal te krijgen (actief proces)

74
Q

Waar is het Hb O2 evenwicht afhankelijk van?

A

-zuurgraad
- temperatuur

75
Q

in welke omgeving kan O2 het best aan Hb binden?

A

in de alveoli, in basische omgeving

76
Q

Waarom is in de capillairen het milieu iets zuurder?

A

zodat het evenwicht meer naar rechts ligt bij H+ + HbO2–> HHb + O2

77
Q

Waarom zijn de alveoli in de apex minder actief?

A

Onderin van de longen bevinden zich meer moleculen dan in de apex door de zwaartekracht. Hierdoor verschilt de doorstroomsnelheid van de lucht afhankelijk van de hoogte

78
Q

Wat gebeurt er als de lucht sneller stroomt dan het bloed in de longen

A

de pO2 stijgt, vasodilatatie

79
Q

Wat gebeurt er als de lucht langzamer stroomt dan het bloed?

A

De pCO2 daalt, vasoconstrictie

80
Q

Hoe heten de autonome regelcentra in de medulla?

A

inspiratie(actief) en expiratie(inactief) kernen

81
Q

Wat gebeurt er bij hyperventilatie?

A

te snelle ademhaling, daling van pCO2 in alveoli en daardoor ook in bloed. Reactie naar links en bloed basischer

82
Q

Hoe heet het als het bloed basischer wordt?

A

alkalose

83
Q

hoe heet het als het bloed zuurder wordt?

A

acidose

84
Q

Wat gebeurt er bij hypoventilatie?

A

ademen te langzaam, pCO2 is hoog waardoor reactie naar rechts gaat en het bloed zuurder wordt

85
Q

Hoe verloopt het regelsysteem als er een te laag O2 gehalte in het bloed is?

A
  1. er worden metingen verricht aan de bloedstroom door sensoren/ chemoreceptoren
  2. medulla en pons ontvangen informatie van de perifere sensoren en de centrale sensoren gaan naar de hersenen
  3. vanuit hier commando’s richting spieren
  4. activatie ademhalingsysteem
86
Q

Wat voor sensoren zijn er allemaal betrokken bij de ademhaling?

A

-perifere chemosensoren (in globus aorticum en a.carotis communis, glomuscellen) snel
-centrale chemosensoren (in Hstam tegen medulla aan) langzaam
-neuronen in medulla
-mechanoreceptoren (longen)
-spierspoeltjes (tussenribspieren en diafragma)

87
Q

wat is ritmegenese?

A

actief inademen en passief uitademen

88
Q

waar vindt microcirculatie plaats?

A

in de haarvaten, in deze circulatie vindt diffusie en filtratie plaats

89
Q

Uit welke 3 lagen bestaan vaten? van buiten naar binnen?

A
  1. tunica adventitia
  2. tunica media
  3. tunica intima
90
Q

waar bestaat de tunica adventitia uit?

A

buitenbekleding bestaat uit bindweefsel

91
Q

waar bestaat de tunica media uit?

A

glad spierweefsel met elastische bindweefsellaag (voor vasocontractie en dilatatie) geënerveerd door autonome zenuwstelsel (geeft noradrenaline af)

92
Q

waar bestaat de tunica intima uit?

A

endotheel, basaalmembraan, bindweefsel (wordt afgescheiden van de tunica media door een elastisch membraan)

93
Q

Hoe vertakt de circulatie in een vaatboom?

A

arterien > arteriolen> terminale arteriolen > capillairen > postcapillaire venulen > venen

94
Q

waarom moeten erytrocyten met enige druk door de haarvaten worden geperst?

A

terminale arteriolen hebben diameter van 6 micrometer en erytrocyten zijn iets groter dan dat.

95
Q

wat is het verschil in verhouding van lagen tussen de aorta en de arteriolen?

A

aorta bevat veel elastine en minder glad spierweefsel, arteriolen bevatten veel glad spierweefsel. Hoe kleiner de arterie, hoe dikker deze gladde spierweefsellaag wordt.

96
Q

Waarom zijn venen minder elastisch?

A

ze bevatten veel collageenvezels

97
Q

waarom kunnen venulen goed uitrekken en vloeistof opslaan?

A

een venule bevat veel gladspierweefsel en bindweefsel

98
Q

waarom moeten de drukverschillen tussen de systole en diastole in de arterien worden afgebouwd?

A

Om de diffusie op orgaanniveau te kunnen laten plaatsvinden

99
Q

compliantie

A

de volumeverandering per drukeenheid

100
Q

waarom hebben venen een hogere compliantie dan arteriën

A

doordat venen bij lage druk een ovale vorm hebben en de vorm steeds ronder wordt bij hoge druk. capaciteitsvaten

101
Q

wat gebeurt er in het veneuze stelsel met de totale oppervlakte bij elke vertakking?

A

Bij het veneuze stelsel van het menselijk lichaam neemt de totale oppervlakte toe bij elke vertakking.

102
Q

hoe kan de uitwisseling van stoffen tussen het bloed in de weefsels efficiënt plaatsvinden?

A

doordat de weerstand bij elke vertakking ook toeneemt en de oppervlakte ook, stroomt het bloed langzamer

103
Q

Waar in de lichaamscirculatie van het bloed zit het meeste bloed?

A

in het veneuze stelsel (de capiciteitsvaten) in de arterien bevindt zich een veel kleiner gedeelte van het bloed (weerstandsvaten)

104
Q

is de bloeddruk in de longcirculatie hoog of laag?

A

laag

105
Q

waar zijn de drukverschillen op de erytrocyten het grootst?

A

in de linkerventrikel

106
Q

waarom zijn de drukverschillen tussen de systole en de diastole in de ateriolen kleiner dan in de ventrikel?

A

door de aortakleppen, die voorkomen dat de bloeddruk even sterk zakt als in de linker ventrikel

107
Q

wat is het windketeleffect?

A

een fenomeen dat optreedt bij het meten van de bloeddruk, waarbij de bloeddruk hoger lijkt te zijn bij metingen die dicht bij het hart worden gedaan in vergelijking met metingen die verder van het hart worden gedaan. Dit effect ontstaat doordat de bloeddruk tijdens het circuleren door de bloedvaten van het lichaam enigszins afneemt

108
Q

wat is de polsdruk?

A

het verschil tussen de systolische en de diastolische druk in de arterien van de grote circulatie

109
Q

waar vindt de grootste drukafname plaats?

A

in de arteriolen omdat ze klein zijn en zorgen voor veel wrijving

110
Q

wat is conductantie (1/R)

A

hoe makkelijk een vloeistof kan stromen

111
Q

hoe bereken je de totale perifere weerstand?

A

door conductancties bij elkaar op te tellen

112
Q

wat is de flow van het bloed?

A

het volume bloed dat per seconde langskomt

113
Q

hoe worden weerstanden in de vaten gereguleerd?

A

door vasoconstrictie en dilatatie

114
Q

wat is de functie van de kleppen in de venen?

A

zorgen dat het bloed niet terugstroomt

115
Q

Wat is de functie van barpreceptoren? Waar liggen ze?

A

ze meten wat de rekkingsgraad is van belangrijke vaten. deze vrije zenuwuiteindigingen liggen in de sinus carotis (verwijding van de a. carotis interna)

116
Q

Wat gebeurt er als de bloeddruk stijgt en de vaten rekken?

A

de rekking gevoelige kanalen openen en de actiepotentiaal frequentie stijgt. Hoe meer rekking hoe hoger de frequentie. Deze info gaat via de n.lX naar de hersenen. hartfrequentie omlaag en vasodilatatie vindt plaats.

117
Q

Wat gebeurt er als de vasomotorische neuronen in het verlengde merg geremd worden door vasodilatatie

A

orthosympathische tonus van de vaten vermindert en het hartminuutvolume wordt verlaagd (negatieve feedback)

118
Q

Wat is de vaattonus?

A

de mate van spanning of contractie in de wanden van bloedvaten, met name slagaders en aders. Het wordt gereguleerd door het autonome zenuwstelsel

119
Q

waardoor kunnen de bloedflow en bloeddruk worden geregeld?

A

het hart, de nier, de arterien

120
Q

Wat gebeurt er als er een grote hoeveelheid natrium in het bloed aanwezig is?

A

er wordt veel water vastgehouden waardoor het bloedvolume toeneemt en de bloeddruk ook omhooggaat= hypertensie

121
Q

wat zijn functies van de intima van een vat?

A
  • vormt barrière tegen inflammatie
    -helpt bij de bloedstolling
    -helpt bij angiogenese(vorming bloedvaten)
    -zorgt voor vasomotorisch effect
122
Q

Hoe kunnen signaalmoleculen een vasomotorisch effect veroorzaken?

A

door receptoren die zich in de intima en de media van de bloedvaten bevinden

123
Q

waardoor wordt de bloeddruk en stroom met name gemeten?

A

door arteriolen, ze hebben een dunne spierwand die kan samentrekken

124
Q

Hoe wordt de vaattonus gereguleerd op macroscopisch niveau?

A

Het centrale zenuwstelsel en de perifere organen geven stoffen af aan de gladde spiercellen en endotheelcellen in de vaatwand

125
Q

Wat is het Raynaud fenomeen?

A

enotheline zorgt ervoor dat de vaten contraheren, als dit in overmate gebeurt kleurt de huid op bepaalde plaatsen helemaal wit.

126
Q

waneer is er een vasomotorisch effect?

A

wanneer signaalmoleculen aan de receptoren in de vaatwand binden

127
Q

Hoe wordt een dilatatie veroorzaakt?

A

parasympatische vezels geven acetylcholine af dat bindt aan de M3-receptor en dan ontstaat er een dilatatie

128
Q

Hoe werkt het sympathische zenuwstelsel voor een vasomotorisch effect?

A

directe zenuwuiteinden op vaatwand geven norepinephrine af of bijnier geeft adrenaline af aan bloedstroom. Bindt aan receptoren, zorgt voor toename calciumconcentratie/depolarisatie. Zorgt voor vasoconstrictie of dilatatie

129
Q

Hoe vindt vasoconstrictie laats door norepinephrine?

A

bindt aan a1-receptor in gladde spiercel, hierdoor Ca2+ uit sarcoplasmatisch reticulum en depolariseert celmembraan, actiepotentiaal laat Ca-kanalen openen. Spier trekt samen en constructie vindt plaats

130
Q

Wat zijn relevante geneesmiddelen tegen vasoconstrictie?

A

-a1-receptor antagonist
-calciumantagonisten

131
Q

Hoe ontstaat vasodilatatie?

A

acetylcholine bindt aan de muscarinereceptor, endotheelcel geeft EDRF af, verlaagt Caconcentratie, kanalen sluiten. Stimuleren cAMP en cGMP synthese (kan directe dilatatie veroorzaken door actie/myosinefilamenten te ontkoppelen)

132
Q

Wat gaan fosfolipiden in het celmembraan van de endotheelcel afgeven als een vasodilerende neurotransmitter de activatie van een muscarinereceptor veroorzaakt?

A

arachidonzuur

133
Q

waardoor wordt arachidonzuur omgezet in dilatoire prostaglandines?

A

door cycli-oxygenase ook wel COX

134
Q

Hoe zorgen prostaglandines voor vasodilatatie/relaxatie?

A

prostaglandines migreren naar gladde spiercel en binden aan de receptor. Deze receptor zorgt voor directe verlaging Ca-concentratie of doet dit via de aanmaak van cAMP

135
Q

Hoe werken cyclo-oxygenase remmers als paracetamol?

A

de remmers werken door de omzetting van arachidonzuur in prostaglandinen te blokkeren. Prostaglandinen zijn belangrijke bemiddelaars van ontstekings- en pijnsignalen in het lichaam.

136
Q

Waar zijn eicosanoiden (zoals prostaglandines) bij betrokken?

A
  • vaattonus regulatie
  • bronchoconstrictie
  • bevalling (contracties)
    -inflammatie
  • pijnprikkels
    -bloedstolling
137
Q

Hoe vindt dilatatie plaats dmv nitrietoxide?

A

muscarinereceptor wordt geactiveerd, veroorzaakt verhoging Ca-concentratie door openen kanalen in de endotheelcel. eNos splitst nitrietexide af. Nitrietoxide diffundeert naar gladde spiercellen, bindt hier aan GC die cGMP produceert. gevolg is dilatatie

138
Q

Waarvoor worden NO-donoren bijv ingezet

A

tegen angina pectoris

139
Q

Wat is angiotensinogeen?

A

hormoon uit de lever dat in de nieren wordt omgezet door renine in angiotensine l. In longen door ACE wordt angiotensine l omgezet in ll

140
Q

Wat gebeurt er als angiotensine ll bindt aan een angiotensine t1 receptor op de gladde spiercel?

A

Dit zorgt voor een depolarisatie, Ca kanalen gaan open staan, contractie van gladde spiercel als gevolg

141
Q

Hoe zorgt constrictieve PG ervoor dat bij trauma’s je niet leegbloedt?

A

angiotensine ll is ook werkzaam via endotheel. Binding aan receptor zorgt weer voor ca verhoging in gladde spiercel wat contractie veroorzaakt.

142
Q

waardoor wordt EDCF gestimuleerd?

A

door acetylcholine, shear stress, angiotensine ll, vasopressine en trombine (constructieve factoren)

143
Q

Waardoor wordt EDRF gestimuleerd?

A

door acetylcholine, brandykinine, substance P, serotonine en shear stress (dilatoire factoren)

144
Q

wat zijn de achtereenvolgende plekken waar bloedellen worden gemaakt, beginnend bij de doorzak?

A

placenta en AGM, lever en milt, beenmerg (vlak voor geboorte)

145
Q

Waar begint de ontwikkeling van de bloedvaten?

A

met de doorzak, het extra-embryonaal mesoderm hieromheen vormt bloed eilandjes, waarin bloedcellen/vaten worden gevormd

146
Q

waaruit bestaan bloedeilandjes?

A

uit groepjes gedifferentieerde mesodermcellen, perifeer vormen zij de endotheelcellen en centraal de bloedcellen

147
Q

Welke 2 processen zorgen voor bloedvatvorming?

A

-vasculogenese
-angiogenese

148
Q

wat gebeurt er bij vasculogenese?

A

ontstaan bloedvaatjes via bloedeilandjes. hieruit ontstaan endotheelblaasjes die fuseren tot vaatjes (proces helemaal aan het begin)

149
Q

Wat gebeurt er bij angiogenese?

A

Nadat klein vatenstelsel is ontstaan kunnen vanuit deze vaten weer nieuwe ontstaan. spreiding vanuit bestaande vaatjes

150
Q

Hoe vormt zich het hart?

A

vanuit buis ontstaat 2 kamer hart en daarna 4 kamer hart, buis kromt en vormt allerlei uithollingen, linker en rechter buis die naast elkaar komen te liggen met ingang en uitgang samen craniaal.

151
Q

Wat is een persisterende truncus arteriosus?

A

verstoorde opsplitsing hart. aorta en truncus pulmonalis niet gescheiden.

152
Q

Waarom heeft het hart in de foetale periode de functie van een enkele pomp?

A

de longen werken nog niet, en de ductus arteriosus is aanwezig

153
Q

Wat maakt het mogelijk dat het rechter ventrikel bloed kwijt kan in de aorta?

A

de ductus botalli/ ductus arteriosus

154
Q

Wat gebeurt er na de geboorte met de ductus botalli en de formaten ovale?

A

deze sluiten. Ductus botalli vormt ligamentum arteriosum

155
Q

Wat is een persisterende ductus botalli?

A

niet gesloten ductus botalli na de geboorte

156
Q

Wat is het verschil tussen een persisterende truncus arteriosus en een persisterende ductus botalli?

A

Bij PTA is de aorta en de truncus pulmonalis een slagader vormen. PDB is dat de ductus botalli open blijft en er zo een verbinding blijft tussen de aorta en truncus pulmonalis.

157
Q

Waarom kan het linkeratrium voor de geboorte weinig bloed en kan het linkerventrikel niet trainen?

A

De longen functioneren nog niet. hiervoor is het foramen ovale

158
Q

waar en wanneer ontstaat de hartbuis?

A

tijdens de gastrulatie in het viscerale mesoderm anterior (van de oropharyngeale membraan voordat het paraxiale en het intermediaire mesoderm wordt aangelegd)

159
Q

Hoe wordt de hart aanleg genoemd?

A

cardiogeen mesoderm

160
Q

Uit welke 3 lagen bestaat de primaire hartbuis?

A

-endocard (binnenkant)
-endocardgelei (tussenin)
-myocard (buitenkant)

161
Q

Waar ligt de veneuze pool eerst bij de vorming van het hart en waar daarna?

A

Eerst ligt de instroom van het hart caudaal, later door kromming dorsocraniaal.

162
Q

Wanneer zijn de 4 componenten van het hart ontstaan?

A

aan het einde van week 4

163
Q

hoe heet de doorgang die tijdens de foetale ontwikkeling aanwezig is tussen de boezems en de kamers van het hart?

A

AVC/ atrioventriculaire kanaal

164
Q

Hoe heet traject in het hart dat verantwoordelijk is voor de vorming van de grote slagaders, zoals de aorta en de longslagader?

A

OFT: uitstroom kanaal

165
Q

Hoe moet het AVC in week 5 gesplitst worden?

A

Op een manier dat het LA aansluit op LV en RA op RV.

166
Q

Hoe moet OFT gesplitst worden in week 5?

A

op een manier zodat LV aansluit op aorta en RV op de truncus pulmonalis

167
Q

Door welk systeem ontstaat er een splitsing van het in- en uitstroomkanaal en de AVC van het hart?

A

In de endcard kussens en richels (verdikkingen hartgelei) transformeren endocardcellen tot mesenchymcellen o.i.v. het myocard.

168
Q

Wat ontstaat er uit de endocard kussens en richels?

A

het hartskelet en de AV- en semilunaire kleppen

169
Q

Wat gebeurt er met de endocard kussens waardoor het AVC is opgesplitst in linker en rechter helft?

A

De endocard kussens fuseren

170
Q

hoe ontstaan er twee uitstroom kanalen in het hart?

A

De endocard richels groeien uit tot een spiraalvormig septum/ septum spirale

171
Q

hoe wordt het atrium septum gevormd?

A

septum primum aan kant LA wordt gevormd, groeit naar binnen toe (heeft gaten: ostium primum en secundum). rechts hiervan ontstaat septum secundum met het foramen ovale.

172
Q

via welke arterie gaat het bloed naar de placenta? en via welke vene terug

A

de a. en v. umbilicalis

173
Q

Hoe sluit het foramen ovale na de geboorte?

A

gaat dicht door een lagere druk in het rechter artrium

174
Q

hoe sluit de ductus arteriosus na de geboorte?

A

sluit doordat het kind gaat ademen

175
Q

Wat wordt de ductus venosus na de geboorte?

A

het ligamentum venosum

176
Q

wat wordt de vena umbilicalis na de geboorte?

A

ligamentum hepatis teres

177
Q

wat wordt de arterie umbilicalis na de geboorte?

A

ligamentum umbilicalis medialis