FINAL - Referring to Things

Question 1

Hij

Answer 1

Refers to a singular de subject

Question 2

Hem

Answer 2

Refers to a singular de object

Question 3

Het

Answer 3

Refers to either a singular subject or object with het

Question 4

Ze

Answer 4

Refers to any Plural subject or object

Question 5

Er Form

Answer 5

Je/Nee + S + V + er + Prepositie

Question 6

Luisterde je vader naar klassieke muziek? Replace subject with er

Answer 6

Nee, hij luisterde er nooit naar.

Question 7

Daar form

Answer 7

Je/Nee + Daar + V + S + Prepositie

Question 8

Luisterde je vader naar klassieke muziek? Replace subject with daar

Answer 8

Nee, daar luisterde hij nooit naar.

Question 9

Met form

Answer 9

Ja/Nee + S + V(Hebben/zijn) + er + Rest + Mee + V

Question 10

Heb je al met de nieuwe computerprogramma gewerkt?

Answer 10

Ja, ik heb er gisteren voor het eerst mee gewerkt.