Filosofie Voor Dummies Flashcards

1
Q

on­wetend­heid
on·we·tend·heid
• de • on­we­tend­he­den

A

on­be­kend­heid met iem. of iets
= on­kun­de, ig­no­ran­tie, ag­no­sie

hij heeft dat in zijn on­we­tend­heid ge­daan

uit, door on­we­tend­heid

on­we­tend­heid voor­wen­den

= ignorance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verrukking
de [mv: -en]

A

delight, rapture, ecstasy
in verrukking raken/zijn over become/be elated about
in verrukking brengen delight, enchant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly