Filosofie 2 Flashcards

1
Q

Zelfreflectie volgens Montaigne

A

zichzelf willen leren kennen
o Beschrijft alledaagse leven
o De eigen (dagelijkse) ervaring al is de beste kennisbron
o Bestaan uit het beschrijven van existentiële thema’s zoals complexiteit en veranderlijkheid van het dagelijkse leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vriendschap volgens Montaigne

A

Volmaakte en onvolmaakte vriendschap
a. Een volmaakte vriendschap is onbereikbaar en onmogelijk
b. Onvolmaakte vriendschap tussen welopgevoede en getalenteerde mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

twijfel-experiment volgens Descartes

A
  • Eenmalige inspanning: al het denken waarneembare betwijfelen want de zintuigen zijn niet betrouwbaar aangezien de zintuigen bedriegen e.g. een kerk op afstand en een kerk dichtbij.
  • Zintuigen zijn onbetrouwbaar (ik weet niet eens zeker of ik droom of wakker ben)
  • Dat je twijfelt, dát je denkt is het startpunt van alle kennis
    Conclusie: het denken is het startpunt van alle kennis. Dit stelt hij als een eenmalig experiment “Cogito ergo sum”, Ik denk, dus ik besta. Alleen het denken is zeker.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychologisch rationalisme (descartes)

A

Komt overeen met de ziel van Plato, de menselijke heeft begrippen die vaststaan als we worden geboren. Dit is dus niet afhankelijk van de Ervaring (Aristoteles zegt van wel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Metafysisch rationalisme (descartes)

A

hoe de wereld in elkaar zit; een volstrekt redelijk en gestructureerd geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rationalisme

A

resultaat van descartes’ gedachtengoed. kennis kan uitsluitend door de rede tot stand komen. Door adequate gebruik en vermogen van de ratio kan de mens uitmaken van ware, geldige kennis is (Plato = iemand moet lang studeren om ware kennis te verkrijgen; ziel heeft aangeboren kennis van de ideeën. Aristoteles stelt dat je deze moet ervaren in de werkelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cartesiaans dualisme

A

Descartes/ een verschil tussen lichaam en geest. Dit komt overeen met het idee van Plato over het sterfelijk lichaam en de onsterfelijke ziel. Binnen het cartesiaans dualisme is spraken van een onoverbrugbare tegenstelling.

Het lichaam is vergelijkbaar met een machine. Het is onderdeel van de materiële en stoffelijke natuur. Bevat de passies (bron van het kwaad en de dwalingen)

De geest bestaat onafhankelijke van ons lichaam en is niet substantieel of stoffelijk maar bestaat altijd en onafhankelijk. Het is niet mogelijk om de geest aan te wijzen. De rede staat lost van het lichaam. Daarom is het mogelijk om de wereld vanuit het denken te aanschouwen. Is er om de passies te disciplineren doormiddel van de rede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Causaliteit (betekenis en Humes opvatting)

A

Oorzaak-gevolg. Volgens Hume bestaat deze relatie niet. De relatie is gebaseerd op een verwachtingspatroon en is niet gebaseerd op wetenschappelijke kennis. De mens ziet geen natuurwet. De mens legt het verwachtingspatroon op basis van herhaalde ervaring.
* De mens ziet twee relaties (?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

naturalistisch mensbeeld (hume)

A

Volgens Hume de biologie van de mens en het lichaam is onderhevig aan het determinisme.
* De mens wordt gedreven door gevoelens en passies (= premair)
 De rede stuurt, steunt en bekritiseert (= secundair)
 Tegenstelling Descartes: rede is secundair door gewoontes aan te meten worden de passies onder controle gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

persoonlijke identiteit (Hume)

A

Persoonlijke identiteit de mens is niet één verhaal. Echter is de mens in staat om gelijkenissen te zien tussen verschillende percepties op verschillende momenten in tijd.
Dit is slechts een psychologisch mechanisme. De mens is geen continuïteit, maar de continuïteit is er één op basis van historische ervaringen en historisch handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hypothetische vrijheid (Hume)

A

waarin een persoon vrij is als hij of zij onbelemmerd kan doen of laten wat hij wil
* Zolang er geen fysieke (lichamelijke) belemmeringen zijn, is handelen vanuit vrijheid
* Vrijheid is de keuzemogelijkheid om te bepalen wat het individu wilt. Vrijheid betekent dat de wil van het individu onderdeel is van een keten oorzaken die tot de handeling heeft geleidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Compatibilisme (Hume)

A

Compatibilisme een theorie over de wisselwerking tussen determinisme en vrijheid
* Vrijheid is compatibel met universele causaliteit
* De vrije wil is vanuit de rede veronderstled
* Alles heeft een externe oorzaak; echter als de oorzaak van het handelen voortkomt uit een bewuste innerlijke gesteldheid dat is de handeling vrij. ‘
* Vrij handelen is een gevolg van eigen keuzes.
* Pijlers (1) Erkenning universele causaliteit en (2) Mate van individuele vrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fenomenale wereld

A

Kant. (empirische wereld)
- De wereld zoals die zich toont aan de mens
- Kenvermogen structureert indrukken van de zintuigen
- De rede structureert de wereld
- Omdat alle redelijke wezens over dit kenvermogen beschikken, is onze kennis over deze wereld universeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noumenale wereld

A

Kant. (niet-empirische wereld)
- De bovenzintuiglijke wereld
- Betreft de dingen die slechts gedacht kunnen worden, maar die we niet kunnen bewijzen (zoals God, een vrije wil)
- De geest is beperkt
- De vrije wil behoort tot de noumenale wereld aangezien deze niet gedetermineerd is.
- Als redelijk wezen is de mens vrij en autonoom. De mens is hierin tot anderen gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kant’s beperkingen van de rede

A

o Er zijn grenzen aan wat de mens kan weten. Kennis is mogelijk over alles dat binnen de grenzen van de rede ligt.
o Absolute kennis over de noumenale wereld, God, de ziel en levensvragen is niet mogelijk.
o Categorieën zijn slechts aanschouwingsvormen geen absolute waarheden hieronder valt oorzaak-gevolg en tijd & ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kant’s categorieën van de rede

A
  1. Zintuigen nemen passief informatie tot zich (impressies)
  2. De rede verwerkt informatie op systematische wijze in categorieën binnen het kenvermogen
    - Plaats in tijd en ruimte; categorieën en structuren in de rede.
    - Het leggen van causale relaties
    - Vormt afzonderlijke zintuigelijke impressies tot een coherente waarneming
  3. Via voorgegeven structuren wordt naar de werkelijkheid gekeken.
17
Q

Kant’s heteronomie

A

tegenovergestelde van autonomie, de regels van anderen opvolgen in plaats van je eigen regels maken en volgen.

18
Q

Kant’s autonomie

A

Autonomie betreft het zichzelf de wet geven. Het zelf bepalen wat de wet is waaraan het individu zich houdt. Middels zelf nadenken, redeneren en argumenteren legt de mens zichzelf wetten op.
o Door de rede kan de mens zelf inzien wat goed en kwaad is.
o Een handeling die uit het individu voortkomt, kan alleen aan mij worden toegeschreven.
o Een handeling die uit mij voortkomt kan alleen aan mij worden toegeschreven, dus eigen verantwoordelijkheid

19
Q

categorisch imperatief van kant

A

een wet die altijd geld. Kortom een universele wetmatigheid. De wet geld altijd ongeacht het doel. Oftewel: ben jij bereid om alle andere mensen toe te staan om zo te handelen. Het eigen morele handelen moet worden toegepast op onszelf.
https://www.filosofie.nl/categorische-imperatief/
o Moraal moet ‘redelijk’ zijn
o Redelijk = van jezelf eisen dat je handelingen of gedrag steeds tot algemene wet kunnen worden die voor iedereen geldig zou kunnen zijn. Het uitgangspunt dat een handeling of gedrag tot wet kan worden voor iedereen.
o Het categorisch imperatief staat los van individuele en subjectieve neigingen om bepaald gedrag te volgen.
o De wet geldt altijd, ongeacht het doel
o De wet is universeel van toepassing en geldt voor alle ‘redelijke wezens’.

20
Q

Dualisme van kant

A

(1) een empirisch lichamelijk zelf dat gedetermineerd is door natuurwetten
(2) Een niet-empirisch “noumenaal subject” met een vrije wil (vrije wil kan niet gedetermineerd zijn

21
Q

Schopenhauer’ dualistische mensbeeld

A

dualistisch mensbeeld. De mens is in essentie een “willend” wezen. Het willen van de mens verondersteld een onbevredigde toestand, en dus pijn en lijden.
1. De mens als voorstelling
o Als een object, gedetermineerd en biologisch bepaalde entiteit. Onderworpen aan de causale relaties
2. De mens als wil
o Als persoonsgebonden existentialistisch perspectief
o Door individuele en intieme ervaring van het lichaam kunnen we de werkelijkheid leren kennen.

22
Q

Het noumenale ik (schopenhauer)

A
  • Het wezen van de wereld is kenbaar: de Wil
  • De mens maakt als individu deel uit van de wereld. De mens staat in de wereld. De mens heeft dus zelf een waar of noumenaal ik
  • De ware realiteit kan worden gevonden en ontdekt via introspectief
    Resultaat: de wil van de mens. De mens ervaart verlangens. De wil is een oerkracht om te leven. Bijvoorbeeld: ik kan mijn arm ervaren als een objectief. Maar ook kan het individu het arm op een andere manier ervaren bijvoorbeeld pijn in de arm kan alleen het individu ervaren zonder dat de ander het observeert.