Farmacologie: uitgangen stofnamen Flashcards
-(ol)ol
Bètablokkers(hoge BD, hartritmestoornissen)
-pril
ACE-inhibitoren (verlagen de bloeddruk door een verwijding van de bloedvaten)
-sartan
AT II receptor blokkers (verlagen de bloeddruk door een verwijding van de bloedvaten)
-dipine
Calcium-antagonisten ( zorgen ervoor dat calcium moeilijk deze spiercellen binnen kan komen. Sommige werken sterk op het hart en verlagen daar het hartritme en de kracht van de hartslag)
-fibraat
TG-verlagende farmaca
-mab
monoklonaal antilichaam –> specifieke antilichamen gegeven bij osteoperose, kanker en als PCSK9 inhibitor (blokkeren PCSK9 en voorkomen daarmee de afbraak van LDL-receptoren)
-parine
heparines, anti-coagulantia (remmende werking op een aantal stollingsfactoren >bloed klontert minder makkelijk samen > minder kans op trombose)
-prazol
PPI’s (remmen irreversibel het enzym H+/K+-ATP-ase (protonpomp) in de pariëtale cellen van de maag. Hierdoor remmen zij in aanzienlijke mate zowel de basale als gestimuleerde maagzuursecretie)
-prazol
PPI’s (remmen irreversibel het enzym H+/K+-ATP-ase (protonpomp) in de pariëtale cellen van de maag. Hierdoor remmen zij in aanzienlijke mate zowel de basale als gestimuleerde maagzuursecretie)
-serton
5HT3-antagonisten (blokkeren de serotoninereceptoren in het centrale zenuwstelsel en het maag-darmstelsel. Deze middelen worden gebruikt ter behandeling en preventie van ernstige misselijkheid na een operatie en bij chemotherapie)
-epam of -olam
Benzodiazepinen (werken kalmerend en vlakken emoties af. Ze werken vooral bij meer chronische angst of spanning)