extra woordenschat Wonen Flashcards

1
Q

le logement

A

de woning, de huisvesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

un appartement

A

een appartement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

un bungalow

A

een bungalow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

un chalet

A

een chalet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

un duplex

A

een duplexwoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

un gratte-ciel

A

een wolkenkrabber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

un imeuble

A

een appartementsgebouw, een flatgebouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

un studio

A

een studio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

une ferme

A

een boerderij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

une maison

A

een huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

une tour

A

een woontoren, torenflat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

une villa

A

een villa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

une maison de plain-pied

A

een bungalow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

un domaine / une propriété

A

een landgoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

un pavillon (familial)

A

een eengezinswoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

une habitation à loyer modéré

A

een goedkope huurflat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

une habitation ouvrière

A

een arbeiderswoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

une maison isolée

A

een vrijstaand huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

une maison jumelée

A

een halfvrijstaand huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

une maison mitoyenne

A

een rijhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

une studette

A

een studiootje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

construire

A

bouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

l’intérieur

A

de binnenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

l’extérieur

A

de buitenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
l'architecture
de architectuur
26
bâtir
bouwen
27
un chantier (de construction)
een werf
28
le plan de construction
het bouwplan
29
déménager
verhuizen
30
habiter
wonen, bewonen
31
la banlieue
de voorstad
32
le centre-ville
de binnenstad
33
le loyer
de huur
34
louer
huren
35
luxueux, luxueuse
luxueus
36
meublé, meublée
gemeubeld
37
tranquille
rustig
38
un déménagement
een verhuizing
39
un / une propriétaire
een verhuurder, eigenaar
40
une adresse
een adres
41
une résidence
een woonplaats, verblijfplaats, een luxewoning
42
une agence immobilière
een immobiliënkantoor
43
résider / demeurer
wonen, verblijven
44
un lieu de domicile
een woonplaats
45
un résidence secondaire
een buitenverblijf
46
un/une locataire
een huurder
47
à proximité de
in de buurt van
48
sis
gelegen
49
un bail
een huurovereenkomst
50
résilier
opzeggen, verbreken
51
lu et approuvé
gelezen en goedgekeurd
52
sous-louer
onderverhuren
53
squatter
kraken
54
rénover
renoveren
55
clôturer
omheinen
56
koter
in een kot wonen
57
décorer
versieren
58
au ... étage
op de ... verdieping
59
en haut
boven
60
en bas
beneden
61
le rez-de-chaussée
het gelijkvloers
62
un bureau
een bureau
63
un couloir
een gang
64
un escalier
een trap
65
un étage
een verdieping
66
un garage
een garage
67
un grenier
een zolder
68
un hall / une entrée
een hal
69
un toit
een dak
70
une cave
een kelder
71
une chambre à coucher
een slaapkamer
72
une chambre d'amis
een gastenkamer
73
une cuisine
een keuken
74
une pièce / une chambre
een vertrek / een kamer
75
une salle à manger
een eetkamer
76
une salle de bains
een badkamer
77
une salle séjour / un séjour
een living, woonkamer
78
un abri de jardin
een tuinhuis
79
un abri-garage
een carport, afdak
80
un corridor
een gang, doorloop
81
un palier
een overloop (trap)
82
un vestiaire
een vestiaire, een garderobe
83
une remise
een bergplaats
84
la suite parentale
de kamer voor de ouders
85
un sous-sol
een kelderverdieping
86
un débarras
een berghok
87
une buanderie
een wasplaats
88
la poifnée de porte
de deurklink
89
le plafont
het plafont
90
le sol
de vloer
91
un balcon
een balkon
92
un mur
een muur
93
un rideau
een gordijn
94
un tableau
een schilderij
95
un tapis
een tapijt, mat
96
une affiche
een poster
97
une cheminée
een schoorstee,
98
une clé
een sleutel
99
une fenêtre
een venster
100
une horloge
een klok
101
une marche
een trede
102
une moquette
een tapijt, mat
103
une porte
een deur
104
une serrure
een slot
105
une terrasse
een terras
106
le papier peint
het behangpapier
107
un verrou
een grendel
108
un volet
een luik
109
une pendule
een klok
110
un lit
een bed
111
une couverture
een deken
112
un drap
een laken
113
une armoire
een kast
114
un oreiller
een hoofdkussen
115
un édredon
een donsdeken
116
un matelas
een matras
117
une commode / un chiffonnier
een ladekast
118
une chaise
een stoel
119
une table
een tafel
120
un canapé
een bank
121
un fauteuil
een zetel
122
un coussin
een kussen
123
une nappe
een tafelkleed
124
un fauteuil à bascule / une berceuse
een schommelstoel
125
un miroir
een spiegel
126
un lavabo
een wasbak
127
une bagnoire / un bain
een bad
128
une douche
een douche
129
les toilettes
het toilet
130
un sèche-cheveux
een haardroger
131
un bidet
een bidet
132
une cuvette
een wasbak
133
un portemanteau
een kapstok
134
un tiroir
een lade
135
une poignée
een handvat
136
un meuble
een meubel
137
une étangère
een plank
138
un tabouret
een krukje
139
une poubelle
een vuilnisbak
140
un ascenseur
een lift
141
une kitchenette
een kitchenette
142
une cour
een binnenplaats
143
climatisé, climatisée
met airconditioning
144
un intercom
een intercom, deurtelefoon
145
l'aménagement
de inrichting
146
l'éclairage
de verlichting
147
un aspirateur
een stofzuiger
148
un chauffe-eau
een waterkoker
149
un congélateur
een diepvriezer
150
un fer (à repasser)
een strijkijzer
151
un four
een oven
152
un four à micro-ondes
een microgolfoven
153
un grille-pain
een broodrooster
154
un mixeur / un batteur
een mixer, blender
155
un réfrigerateur / un frifidaire / un frigo
een koelkast
156
un sèche-linge
een droogtrommel
157
une machine à café
een koffiezet
158
une cuisinière
een fornuis
159
une friteuse
een frietketel, friteuse
160
un lave-vaisselle
een vaatwasmachine
161
une machine à laver
een wasmachine
162
la vaiselle
de vaat, het vaatwerk
163
le détergent
het afwasmiddel
164
les baguettes
de stokjes
165
un bocal
een bokaal
166
un bol / un récipient
een kom
167
un couteau
een mes
168
un couvercle
een deksel
169
un évier
een gootsteen
170
un ouvre-boîte
een blikopener
171
un plan de travail
een aanrecht
172
un plat / une coupe
een schaal
173
un plateau
een blad, dienblad
174
un robinet
een kraan
175
un tablier
een schort
176
un torchon
een keukenhanddoek
177
un verre
een glas
178
un verre à vin
een wijnglas
179
une assiette
een bord
180
une boîte de conserve
een conserveblik
181
une canette
een blikje
182
une bouteille
een fles
183
une cuillère
een lepel
184
une fourchette
een vork
185
une grande tasse
een mok
186
une petite cuillère
een koffielepel
187
une poêle
een pan
188
une soucoupe / une sous-tasse
een schoteltje
189
une théière
een theepot
190
le couvert
het bestek
191
un chaudron / une marmite
een ketel
192
un couteau-éplucheur
een aardappelmesje / schilmesje
193
un placard
een muurkast
194
un tire-bouchon
een kurkentrekker
195
une plaque de cuisson
een kookplaat
196
balayer
vegen
197
essuyer
afdrogen
198
faire la lessive
de was doen
199
enlever la poussière
afstoffen
200
faire la vaisselle
de vaat doen, afwassen
201
faire le ménage
het huishouden doen
202
la peinture
de verf
203
la poussière
het stof
204
laver
wassen
205
le linge
de was
206
nettoyer
schoonmaken
207
nettoyer le carrelage
de vloer schoonmaken
208
propre
net, keurig, schoon
209
ranger
opruimen, schikken
210
repasser
strijken
211
sale
vuil
212
sécher
(af)drogen
213
un balai
een bezem
214
un plumeau
een stoffer, plumeau
215
un seau
een emmer
216
une brosse
een borstel
217
une couche
een laag
218
une éponge
een spons
219
une pelle (à poussière)
een (stof) blik
220
une planche à repasser
een strijkplank
221
une tache
een vlek, plek
222
vider la poubelle
de vuilbak leegmaken
223
frotter
wrijven
224
l'entretien
het onderhoud
225
la crasse / la saleté
het vuil
226
la propreté / ma netteté
de netheid
227
un chiffon / une loque
een doek
228
le désordre / la pagaille
de wanorde
229
les ordures
het vuilnis
230
maintenir
onderhouden, verzorgen
231
allumer
aansteken
232
automatique
automatisch
233
électrique
elektrisch
234
électronique
elektronisch
235
éteindre
uitdoen, doven
236
l'électricité
de elektriciteit
237
l'énergie
de energie
238
la lumière
het licht
239
un bouton
een knop, schakelknop
240
une ampoule
een peer, gloeilamp
241
une fiche / une prise
een stekker
242
une lampe
een lamp
243
une prise
een stopcontact
244
brancher / connecter
aansluiten
245
débrancher / déconnecter
afzetten, loskoppelen
246
éclairer / illuminer
licht geven
247
les fusibles / plombs on sauté
de zekeringen zijn doorgeslagen
248
un courant
een stroom
249
un court-circuit
een kortsluiting
250
un fusible / un plomb
een zekering
251
un interrupteur
een knop, schakelknop
252
une boîte à fusibles
een zekeringkast
253
une rallonge
een verlengsnoer
254
brûler
branden, verbranden
255
chauffer
verwarmen
256
l'eau
het water
257
le chauffage
de verwarming
258
le chauffage central
een centrale verwarming
259
le gaz
het gas
260
un radiateur
een kachel, een radiator
261
une allumette
een lucifer
262
une flamme
een vlam
263
l'eau courante
het stromend water, leidingwater
264
un tuyau
een buis
265
une chaudière
een verwarmingsketel