Excitatie-contractie koppeling in hartspiercellen Flashcards

1
Q

Wanneer ontstaat er een actiepotentiaal in de hartspiercellen?

A

Wanneer de calcium-concentratie in de cel boven de 100nm stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is er anders aan een actiepotentiaal in een hartspiercel tegenover een gewone spiercel?

A

Een actiepotentiaal in een hartspiercel heeft een zeer lange plateaufase van 200-300 ms.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rustmembraanpotentiaal van hartspiercel?

A
  • 90 mV
    -> Voornamelijk bepaald door Kalium-concentratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fasen van een actiepotentiaal in een hartspiercel?

A
  • Snelle depolarisatie fase
  • Snelle repolarisatie
  • Plateaufase
  • Repolarisatie fase
  • Rustfase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drempelpotentiaal?

A
  • 65 mV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt de drempelpotentiaal bereikt?

A

Depolarisatie van naburige cel wordt doorgegeven aan andere cellen via gap junctions in de intercalaire schijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Snelle depolarisatie fase

A

Bij drempelpotentiaal openen spanningsgevoelige natrium-kanalen
-> Membraan depolariseert verder, waardoor er extra kanalen gaan openen.
Membraanpotentiaal gaat richting + 65 mV evolueren, maar natrium-kanalen worden snel weer inactief en membraan blijft ook kalium-permeabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Refractaire periode

A

Periode wanneer nog geen nieuwe actiepotentiaal opgewekt kan worden
-> Tetanisatie voorkomen
- Absoluut refractie (tot potentiaal onder - 65 mV gaat)
- Refractie periode (eens potentiaal lager dan - 65 mV is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Snelle repolarisatiefase

A

Respons op het plots sluiten van de natrium-kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Plateaufase

A

= ongeveer 250 ms
natrium-kanalen gesloten, maar spanningsgevoelige L-type calcium-kanalen openen bij potentiaal hoger dan - 35 mV
Trage calcium-instroom + trage kalium-uitstroom vertraagt repolarisatie tot potentiaal van - 20 mV bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Resultaat van L-type calcium-kanaal blokkers?

A

Verminderen contractiekracht van de hartspiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Repolarisatiefase

A

Kalium-uitstroom wordt dominant en membraanpotentiaal bereikt weer rustwaarde
Verschillende types van kalium-kanalen hierbij nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar hangt contractiliteit van hart van af?

A

Toename in cytosolisch calcium
(ook van factoren die gevoeligheid voor calcium veranderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe gebeurt toename in cytosolisch calcium?

A
  • L-type calcium-kanalen < 20%
  • Calcium induced calcium release (via Ryanodine receptoren)
    > 80%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat als er geen extracellulair calcium aanwezig is?

A

Er kan geen contractie van een hartspiercel worden uitgelokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

L-type calcium-kanaal blokkers

A
  • Dihydropyridines (vb. nifedipine)
  • Verapamil
17
Q

Hoe calcium verwijderen uit cel?

A
  • Calcium-ATPasen (richting sarcoplasmatisch reticulum)
  • Spanningsgevoelige calcium-kanalen sluiten
  • Natrium-calcium uitwisselaar (richting extracellulair)
18
Q

Kracht van contractie?

A

Evenredig met de hoeveelheid bruggen die gevormd worden

19
Q

Inotrope factoren

A

Factoren die de contractiliteit van de hartspiercel beïnvloeden

20
Q

Noradrenaline en adrenaline hebben een positief inotroop effect

A

Binden op beta 1 en zorgen voor toename cAMP
-> Zorgt voor grotere calcium-influx

21
Q

Lusitroop effect van noradrenaline

A

Snelheid waarmee calcium terug wordt opgenomen wordt ook sneller en er is meer calcium beschikbaar voor CICR
= snelheid van relaxatie
door fosforylatie van fosfolamban

22
Q

Hartglycosiden

A

vb. digoxine
inhiberen natrium/kalium pomp
drijfkracht op natrium-calcium uitwisselaar wordt kleiner dus er blijft meer calcium in sarcoplasmatisch reticulum
= positief inotroop effect

23
Q

Treppe, trap of Bowditch effect?

A

Als de actiepotentialen elkaar sneller opvolgen, dan neemt de kracht van de hartspiercel proportioneel toe
-> Verwaarloosbaar in fysiologische omstandigheden

24
Q

Acidose

A

= negatief inotroop effect
contractie bij toenamen van calcium is minder sterk
-> element bij myocardischemie en hartfalen, waarbij zwakke doorbloeding kan leiden tot melzuuracidose