Examenidioom 2 Flashcards
1
Q
Die Kinderkrippe
A
De crèche
2
Q
Die Kindergarten
A
De kleuterschool
3
Q
Basteln
A
Knutselen
4
Q
Der Schnipsel
A
De snipper
5
Q
Die Erzieherin
A
De kleuterjuf
6
Q
Die Grundschule
A
De basisschool
7
Q
Buchstabieren
A
Spellen
8
Q
Die Rechtschreibung
A
De spelling
9
Q
Unterrichten
A
Lesgeven in, onderwijzen
10
Q
Die Realschule
A
De vmbo-school
11
Q
Schwänzen
A
Spijbelen
12
Q
Der Sprachunterricht
A
Het taalonderwijs
13
Q
Die Muttersprache
A
De moedertaal
14
Q
Zweisprachig
A
Tweetalig
15
Q
Die Abschlussprüfung
A
Het eindexamen
16
Q
Die Klausur
A
De schriftelijke toets
17
Q
Das Arbitur
A
Het eindexamen (vwo)
18
Q
Absolvieren
A
Doorlopen
19
Q
Die Sonderschule
A
De school voor speciaal onderwijs
20
Q
Sportbetont
A
Met extra faciliteiten voor aankomende sporters
21
Q
Fördern
A
Stimuleren
22
Q
Die Anforderung
A
De eis