Examen kerst Flashcards

1
Q

Grondtoestand

A

Een stabiele toestand waarbij elektronen zo dicht mogelijk bij de kern zitten. Het laagste energieniveau van een systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geëxiteerde/aangeslagen toestand

A

Als een atoom opwarmt, komen de elektronen op een hoger niveau te liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kwanta

A

De energie-inhoud van een elektron kan niet eender welke waarden aannemen, maar enkel bepaalde waarden van hoeveelheden ondeelbare energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kwantum

A

De minimale energie die betrokken is bij de elektronenconfiguratie van een element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Foton

A

Lichtkwantum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Emmisiespectrum

A

Een spectrum van de door een stof uitgezonden frequenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onzekerheidsprincipe Heisenberg

A

Het is onmogelijk om van een elektron zowel de plaats als de snelheid zeer nauwkeurig te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Duale karakter van een elektron

A

Energie plant zich voort als een golfbeweging. De frequentie van de golf is evenredig met de energie-inhoud van de golf. Een elektron gedraagt zich net als een golf. Een elektron heeft echter ook een massa. Het is dus zowel een massadeeltjes als energiedeeltje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Orbitaal

A

Een beschrijving van een ruimte waar een elektron zich 90% van de tijd bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stippendiagram/stippenmodel

A

Een stippenmodel van de locatie van een bepaald elektron bekom je door op onnoemelijk veel tijdstippen een puntje te zetten waar je het elektron aantreft op dat moment. Hierdoor zul je tot een aantal vaste 3D-volumes komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verbodsregel van Pauli

A

In hetzelfde atoom kunnen nooit 2 elektronen voorkomen met exact dezelfde waarden voor de 4 kwantumgetallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inversie

A

Wanneer elektronen zich verplaatsen van een ns-subniveau naar een (n-1) d-subniveau voor extra stabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Promotie

A

Een element gaat juist voor de binding een elektron van een s-orbitaal naar een p-orbitaal verplaatsen om een stabielere toestand te krijgen. Het element verandert hierbij van grondtoestand naar de geactiveerde toestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ionisatie-energie

A

Geeft metaalkarakter aan = de energie de er nodig is om een elektron los te maken van een atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Elektronenaffiniteit

A

Geeft niet-metaalkarakter aan = de energie die er vrijkomt als er een elektron wordt toegevoegd aan een atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ionbinding

A

Ontstaat na overdracht van elektronen van metalen naar niet-metalen.

17
Q

Metaalbinding

A

Ontstaat tussen metaalatomen die elektronen afstaan.

18
Q

Covalente binding

A

Ontstaat als 2 niet-metaalatomen elektronen gemeenschappelijk stellen.

19
Q

Bindingslengte

A

De afstand tussen 2 atoomkernen.

20
Q

Bindingsenergie

A

De energie die vrijkomt bij de vorming van een binding, is ook nodig om een binding te breken. Hoe groter de bindingsenergie, hoe sterker de binding.

21
Q

Datieve/donor-acceptorbinding

A

Een binding waarbij het gemeenschappelijk elektronenpaar afkomstig is van maar één van de bindingspartner, de donor.

22
Q

Mesomerie/resonantie

A

Voor dezelfde molecule zijn er verschillende lewisstructuren die onderling alleen verschillen in de plaatsing van de elektronen.

23
Q

Grensstructuur

A

Elk van de lewisstructuren.

24
Q

Lewisstructuur

A

Een voorstelling van de molecule waarin alle valentie-elektronen getekend zijn.

25
Q

Gedelokaliseerde elektronen

A

De elektronen die verplaatst worden om van de ene grensstrcutuur de andere te bekomen.

26
Q

Resonantiehybride

A

Een voorstelling van de werkelijke elektronenverdeling.