Exam Idioms Flashcards
1
Q
Belong to
A
Zijn van
2
Q
Broke
A
Failliet
3
Q
Competitive
A
Concurrerend
4
Q
To found
A
Oprichten
5
Q
Additional
A
Extra
6
Q
Labour
A
Arbeid
7
Q
To provide
A
Geven
8
Q
To negotiate
A
Onderhandelen
9
Q
Debt
A
Schuld
10
Q
Poverty
A
Armoede
11
Q
Property
A
Bezit
12
Q
To owe
A
Verschuldigd zijn
13
Q
To inherit
A
Erven
14
Q
Wealthy
A
Rijk
15
Q
Unemployment
A
Werkeloosheid
16
Q
Wages
A
Loon
17
Q
Value
A
Waarde
18
Q
Trade
A
Handel
19
Q
To predict
A
Voorspellen
20
Q
Acces
A
Toegang
21
Q
Improvement
A
Verbetering
22
Q
To examine
A
Onderzoeken
23
Q
To measure
A
Meten
24
Q
To apply to
A
Toepassen op
25
Breaktrough
Doorbraak
26
Approach
Benadering
27
To contain
Bevatten
28
Range
Reeks
29
Advantage
Voordeel
30
Disadvantage
Nadeel
31
Knowledge
Kennis
32
Pressure
Druk
33
To relieve
Verlichten
34
To recover
Herstellen
35
To cure
Genezen
36
Fever
Koorts
37
Flu
Griep
38
Disabled
Invalide
39
To cough
Hoesten
40
Likely
Waarschijnlijk
41
Prescription
Recept
42
Unconsious
Bewusteloos
43
Treatment
Behandeling
44
Disease
Ziekte
