Exam 101 Part 2 Flashcards
’s Avonds doe ik mijn ring af. Ik leg mijn ring altijd…
1.op de tafel
2. Op de kast
Aaliyah pakt eerst een kopje koffie. Daarna gaat ze…
- Lopen
2.Naar school
Aaron gaat donderdag op reis. Hij vindt dat…
- Leuk
2.Mooi
Aaron is dokter. Hij werkt…
- Veel
- Elke dag
Aaron is schilder. Hij schildert meestal…
- Veel
2.huizen
Abdul stuurt zijn familie elke week een e-mail. Hij schrijft dan over…
- Werk
Abel is op school. Hij heeft…
1.Les
2 boek
Achmed is klaar met school. Hij gaat…
- Werken
2.lopen
Adam is aan het koken. Hij maakt…
Ahmed brengt zijn zoon naar het vliegveld. Zijn zoon gaat…
Aiden is bij de bakker. Hij wil…
Alec gaat naar school. Hij wil graag…
Alex gaat altijd met de trein. Ik ga graag met…
Alex is ziek. Hij heeft pijn aan…
Alex wil nieuwe schoenen. Hij gaat naar…
Ali kan niet goed lopen. Hij heeft pijn aan zijn…
Ali werkt in een fabriek. Hij wil…
Alice werkt in een ziekenhuis. Zij is daar…
Amel sport graag. Sporten is…
Ana is niet blij met haar huis. Ze vindt haar huis…
Ananda is aan het koken. Ze maakt…
Andres werkt op het land. Het werk is…
Anisa maakt huiswerk op de computer. Ze doet dat…
Anna is bij de dokter. Ze krijgt…
Anna’s huis is te klein. Ze wil snel…
Arif wacht op de bus. De bus komt…
Arjun moet elke dag reizen naar zijn werk. Hij werkt in…
Arnold is schoonmaker. Hij werkt in…
Ayla eet haar ontbijt snel op. Ze heeft…
Aziz loopt elke dag. Hij loopt naar…
Barry is geslaagd voor zijn examen. Hij krijgt…
Bart gaat bijna elke dag met de auto. Hij rijdt dan naar…
Berat geeft les. Hij vertelt over…
Bilal gaat naar de bioscoop. Hij gaat met zijn…
Bob houdt niet van zwemmen. Hij gaat liever…
Brenda doet een opleiding. Ze moet iedere avond…
Cai werkt met hout. Hij maakt…
Carla drinkt een glas water. Ze doet dat…
Carlos gaat vroeg slapen. Hij is…
Carlos is vrij. Hij gaat…
Carlos maakt muziek. Hij doet dat…
Carmen eet elke dag een banaan. Soms eet ze ook…
Caro gaat vaak met de bus naar school. Soms gaat ze…
Chen verkoopt bloemen. Ze doet dat…
Chris heeft een computer. Hij gebruikt de computer om te…
Chris neemt zijn pillen. Hij heeft pijn in zijn…
Christina belt met haar moeder. Ze praten over…
Christo heeft dorst. Hij drinkt een glas…
Claire kijk uit het raam. Ze kijkt naar…
Claire leert Nederlands. Ze vindt Nederlands…
Dael heeft veel geld. Hij werkt…