etymologie Flashcards
een blauwtje oplopen
afgewezen worden in de liefde, blauwe plek wijst op je scheen nadat je je ergens gestoten hebt
iemand belazeren
iemand beetnemen
iets op zijn kerfstok hebben
iets op zijn geweten hebben
achterbaks
schijnheilige, gemeen
bikini
de bikini werd door de ontwerper ervan zo genoemd, naar het eiland bikini, waar de Amerikanen atoomproeven hielden, de ontwerper ging ervan uit dat ook het eerste navelonthullende badpak als een bom zou inslaan
souper
avondmaal
een toost uitbrengen
een drink uitbrengen, het glas heffen
een lichtekooi
een vrouw van lichte zeden, een prostituee
keizersnede
< Lat. ‘Lex Caesarea’
kattebelletje
memo, (post it), korte aantekening neergekrabbeld op een klein brief
stinken rijk zijn
de rijken werden begraven in de kerk, na een tijdje begonnen die lichamen te ontbinden en te ruiken
een buttler
< Oudfrans: bouteillier (flesdrager, opperschenker)
achilleshiel
kwetsbare plaats of plek van iemand
barbecue
< Haïtiaanse “barbacoa”, een soort draaispit voor het roosteren van schapen en runderen
boycot
manier van protesteren door niet langer bepaalde goederen te kopen of te gebruiken, of niet langer contact te hebben met een persoon of een groep