Epidemoilogie Flashcards

1
Q

wat is gezondheid

A
  1. WHO 1948
    - gezond = toestand van volledig welbevingden
    - op psychisch, sociaal & lichamelijk vlak
    - volledig gezond bijna niet haalbaar
    - risico voor medicalisering
  2. stijging levensverwachtingen
    - meer chronisch zieken
    - zou willen zeggen dat veel ongezonden zijn`
  3. nu
    - gezondheid binnen eigen fysieke capaciteit, sociale & persoonlijke resources
    - mogelijkheid om zichzelf aan te passen & managen
    - lichamelijk = allostasis = behoud fysiologische homeostase
    - mentaal = sense of coherence = subjectief welbevinden
    - sociaal = omgaan met toenemende beperkingen van ouder worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

health promotion

A

Ottowa charter for health promotion
- 5 prioritaire acties
1. bouw gezond & openbaar beleid
2. creeër ondersteunende omgeving voor gezondheid
3. versterking van gemeenschapsacties
4. persoonlijke vaardigheden ontwikkelen
5. heroriëntatie van gezondheidsdiensten

Jakatare declarotion
- 5 prioriaire acties
1. duidelijke gezondheidsbevordering
2. maatschappelijke voorantwoordelijkheid voor gezondheid
3. verbrede partnerschappen
4. meer investeringen
5. verhoogde gemeenschapcapaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is ziekte

A
  1. overlappende domeinen
    - theorie = van groot naar klein
    - ilness = perceptie van ziektzijn
    - disease = objectief vaststellen
    - sickness = ziektegedrag
  2. meten = vaststellen van beperkingen
    - subjectief = klachten, gevoel, …
    - objectief = medisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is volksgezondheid

A
  1. doel
    - gezondheid van een gemeenschap
    - deze proberen te verbeteren
  2. uitvoering
    - door onderwijs/opleiding, promoties, onderzoeken, …
    - analyseren = effect van levenstijl & omgeving
    - ontwikkelen van programma’s = berschermen & bevorderen van gezondheid
  3. begrippen
    - mission = assuring conditions to be healty
    - substance = prevention fo disease & promotion of health
    - framework = government & private organisations
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vlaams actieplan van voeding & beweging

A
  1. beleid
    - Jo VanDeursen = minister vlaanderen
    - Maggie De Blok = minister België
  2. 2008-2015
    - hoofddoel = stijgen van fysieke act, gezond dieet & gewicht
    - subdoelen = 10% stijging voldoende fysiek act, 10% daling sedentaire personen, 10% stijging borstvoeding
    - meer mensen die volgens de voedingsdriehoek leven
    - behoud van gezonde gewichten
  3. 2018-2025
    - hoofddoel = zemfde 2008 + minder sedentair, minder drug, tabak & alcohol
    - subdoelen:
    - gezond: werken, onderwijs, zorg, buren, bestuur, vrijeteig, gezin, in eigenhanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doen gezondheid

A
  1. preventie
    - van epidemieën & verspreiden van ziekte
    - ongevallen & gewonden
  2. beschermen
    - tegen gevaren van milieu & omgeving
    - reageren bij rampen
  3. promoten & bevorderen
    - gezonde levensstijl & goede mentale gezondheid
    - kwaliteit & toegankelijkheid van gezondheidszorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

volksgezondheid onderzoek

A
  1. epidemiologie
    - op schaal kijken naar frequentie van ziekte & factoren die er op in spelen
    - indicator = hoe gezond is de bevolking
    - vb door meetinstrument
    - determinant = bepalen van indicatoren
    - beinvloeden het meetinstrument
  2. vb van indicatoren
    - overlijden
    - leversverwachtingen
    - kinder sterfte
    - …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitvoering van volksgezondheid

A
  1. centraal
    - gelijkheid = voor iedereen gelijke hulp
    - equinty = hulp afh van nood
  2. identificatie & analyse van probleem
  3. oplossing = strategie & policy
    - policy development = beleidsontwikkeling
    - mensen informeren & onderwijzen
    - gemeenschappartnerschappen
    - individuele gezondheids inspanningen
  4. toepassing = assureance
    - wetten & regels dwingen
    - beschikbaar maken van gezondheids diensten
    - competent personeel
  5. assessment
    - evaluatie
    - verbetering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de 10 grote health achivements

A
  1. vaccinaties
  2. voertuig veiligheid
  3. veilige werkplaatsen
  4. controle van besmettelijke ziekts
  5. daling van hartziektes
  6. veiliger eten
  7. gezondere moeders & kinderen
  8. familie planning
  9. fluoriseren van drinkwater
  10. opleiding over tabak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

epidemoilogische transitie

A

= explosie bevolking door daling kinderstrefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is epidemiologie

A
  1. doel = bestuderen van
    - frequentie va een karakteristiek in een populatie
    - factoren die deze kunnen beïnvloeden
    - verklaren
  2. factoren
    - persoonlijke = dermografie, biologie, levensstijl, genetisch
    - omgevings = onmiddelijke omgeving, algemene, populatie
    - combinatie = interacties
  3. verklaringen
    - causale & niet-causale associaties
    - directe & indirecte verbanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

doel van epidemiologie

A
  1. vragen beantwoorden rond
    - etiologie = ontstaan
    - diagnose = opsporen
    - prognose = verloop
    - therapie = interventie
  2. door vergelijken
    - observationeel
    - experimenteel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

begrippen ziekte

A
  1. voorkomen
    - endemie = constant voorkomen in kleine hoeveelheid
    - epidemie = plots sterk groeien
    - pandemie = epidemie over de hele wereld
  2. voorkomen
    - morbitieit = ziekte frequentie
    - prevalentie = aantal op bepaald moment = uitdrukking van morbitieit
    - prevalentie cijfer = percentage
    - incidentie = aantal nieuwe gevallen
    - cummulatieve indicentie = pencentrage
    - incidentie cijfer = incidentie tov. vatbare
    - incidentie tov. iedereen die niet ziek is
  3. sterfte
    - mortaliteit = sterfte frequentie op gehele bevolking
    - letaliteit = sterfte frequentie op zieke bevolking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

facoteren die prevalentiecijfer beïnvloeden

A
  1. daling
    - korte ziektes = meer uitwijkingen (genezing)
    - hoge letaliteit ≈ korte ziektes
    - minder nieuwe gevallen = minder inwijkingen
  2. stijging
    - lange ziektes = chronisch
    - hoge voorbeschiktheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mortaliteit

A

per jaar
1. mortaliteit = totaal aantal sterftes
2. oorzaaks specifieke mortaliteit
3. mortaliteitscijfer = per X aantal persoonsjaren
4. brutomortaliteitscijfer = % van bevolking
5. lethaliteit = mortaliteit/incidentie
6. case fatality rate = percentage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

standaardisatie van ziektes

A
  1. nut
    - mogelijkheid tot vergelijken van verschillende gropein
    - door correctie procedure
    - meestal verschillen in leeftijden of landen
    - ook harmonisatie = afstemming
  2. directe methode
    - specifieke IC incidenties van onderzoek toepassen op voorbeeld
    - gegeven = leeftijdspecifieke populatie & sterfecijferes
    - toepassen op fictieve standaard populatie
  3. indirecte methode
    - specifieke IC van een standaard toepassen op onderzoek
    - gegeven = leeftijspecifieke populatie & referentie sterftecijfer
    - SMR standardized mortality ratio
    - Observed / Expected = MRobs/MRexp
    - >1 = meer, 1 = gelijk, <1 = minder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gezondheidsindicatoren

A
  1. nut
    - toepasbaar op gezondheid & gerelateerde situaties
    - samenvatting van data
    - relevante gezondheidsvragen te beantwoorden
  2. soorten
    - WHO100 = 100 indicators die elke lidstaat van WHO moet vezamelen & beschikbaarstellen
    - EU88 = european core health indicators
    - vergelijkbare infomatie verzamelen over europese/wreld bevolking
    - mogelijkheid tot verdere standaardisatie
  3. minimun european health module
    - self-rated healt = ilness testen
    - chronic morbitiy = longstanding health problems ≈ dissease
    - activity limitations = sickness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

europeese gezondheisbeleid

A

2e programma 2008 - 2013
- verstrekken van gelijkbare informatie over de gezondheid van europese burgers

3e 2014 - 2020
- gezondheidszorg meer duurzaam maken & volkgezondheid groter maken
–> grens overscheidende gezondheidszorg

4e 2021 - 2017
- paratheid & goede gezondheidszorg tijden epidemieën & langetermijn problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

sterftecijfer

A

= mortality rate
= doden/totale populati x 1000
–> aantal doden per jaar per 1000 man

cause-specific sterftecijfer
= doden aan een bepaalde ziekte
–> alle indicatoren hoger in wallonië = noord/zuid-gradiënt

case-fatality ratio
= percentage van mensen met een bepaalde ziekte/aandoening die daar aan sterven
= aantal doden door een ziekte/incidentie x 100

proportionate mortality
= verhouding overlijden door een bepaalde oorzaak t.o.v. totaal aantal overlijdens
= doden door een ziekte/ sterftecijfer x 100

subgroup-specific mortality
- per leeftijd & geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

volkgsgezondheid in belgië

A
  1. geboorte
    - geboortecijfer = 9,8/10000
    - vergrijzingalgemene daling door daling vruchtbare bevolking
    - vruchtbaarheidscijfer = 1,61
    - aantal kinderen per vrouw voor onderhoud van geboortecijfer
  2. sterfte
    - sterftecijfer = 9,5/10000
    - trapezius met bovenaan basis = vergrijzing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

risicofactoren

A
  1. causaliteit: oorzaak ≈ gevolg
    - niet elke associatie is causaal
    - aantonen door bradford-hill criteria: KCC TGO
  • kracht = sterkte van verband
  • consistentie = verschil in studies
  • coherentie = verschil in wetenschappelijke disciplines
  • tijdvolgorde = tijd tussen oorzaak & gevolg
  • gradient = inname ≈ risico
  • omkeerbaarheid & afhankelijkheid
  1. risico verschil
    - IC incidentiecijfer bloodgestelden - IC niet
    - RV = ICe+ - ICe-
    - afh van aantallen
    - 0 = geen risico, >0 bijkomend risico, <0 afnamend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

soorten risico

A

2) absoluut risico
- de kans dat 1 individu in te toekomst de ziekte ontwikkeld
- per groepen ingedeeld volgens relevante kenmerken
–> vb: leeftijd, geslacht, cholesterol, …

3) relatief risico
- incidentiecijfer bij bloodgestelden / incidentiecijfer bij niet-blootgestelden
- RR = ICe+/ICe-
–> onafhankelijk van aantallen
RR=1 -> geen bijkomend risico
RR>1 -> bijkomend risico
RR<1 -> afnemend risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

AR

A

AR = attributief risico

  1. AR voor bloodgestelden = ARe
    - % van IC door bloodstelling in blootgestelde groep
    - vb: longkankers door roken in groep van rokers
    - ARe = (ICe+ - ICe-) / ICe+ x 100%
    - ARe = (RR-1)/RR x 100%
  2. AR voor populatie = ARp
    - % van incendente te wijten aan bloodgestelden in populatie
    - vb: longkankers door roken
    - % vermindering als blootstelling zou wegvallen
    - ARe = (IC - ICe-) / ICe+ x 100%
    - ARe = (Pe(RR-1) ) / (1 + Pe(RR-1) ) x 100%
    - Pe = proportie = gegeven
24
Q

OR

A

OR = Odds-ratio

  1. gebruik
    - case-control studies
    - retrospectief
    - kijken neer verschil in bloodstelling bij D+ & D-
  2. ratio
    - Odds = kans op aanwezigheid/afwezigheid kenmerk
    - Odds-ratio = Odds voor blooedstelling bij D+ (gevallen) / Odds voor blootstelling bij D- (controles)
  3. verband met RR als = voorwaarden
    - gevallen representatief voor zieken
    - controles representatief zijn voor niet-zieken
    - ziekte niet frequent zijn
25
Q

mulitfactoriele risico’s

A

meerdere risicofactoren leiden samen tot een verhoogd risico = risico functie vb heupfractuur: roken, geslacht, kalkgebrek, …
= onafhankelijke risicofactoren kunnen afhankelijk nog schadelijker zijn

26
Q

combintatie mortaliteit & morbiditeit

A

opsporen van ziektes met een lage mortailieit maar hoge morbiditeit

HALE = healthy life expectancy
DALE = diability adjusted life expectancy
DALY = diability adjusted life years
QALY = quality adjusted life years

27
Q

HALE

A

= healthy life expectancy
- levensverwachting met extra factor voor kwaliteit van leven
- aantal jaren in volle gezondheid = combinatie sterfecijfer + prevalentie belangerijke ziektes
- vrouwen leven langer maar HALE is ongeveer op dezelfde leeftijd

28
Q

DALY

A
  1. DALY = YLL + YLD
    - YLL = years of life lost to premature mortality
    - factor voor overlijden
    - aantal doden x verschil leeftijd verwachting op leeftijd van sterfte
    - YLD = years lost due to disabilty
    - factor voor ziekte
    - incidente x gemiddelde duur
  2. opmerkingen
    - inkom ≈ DALY
    - per ziekte berekenen
    - weinig voorkomende ziektes met hoge DALY = chonrisch vb: neuropsychiatrisch
29
Q

QALY

A
  1. QALY = jaar x qualitiy of life
    - quality of life = 0-1
    - vergelijken van therapieën
    - hoeveelheid levensjaren een interventie wijzigd
    - zowel kwaliteit als kwantiteit
  2. toepassingen
    - niet direct afleiden van kwaliteit of kwantiteit
    - € per QALY berekenen voor interventies
    - geen inbreng individu & geen etische context
30
Q

modellen determinanten

A

1) dahlgren & whitehead
2) lalonde (health field concept)
3) blum
4) epigenetics van Esselstyn

31
Q

dahlgren & whitehead

A

= uiien model

belangerijk -> minder

kern = persoonskenmerken
1. onveranderlijke kenmerken vb: leeftijd, geslacht, etniciteit, …
2. veranderlijke kenmerken vb: levensstijl, biologisch, socio-economisch

verder = omgevingsfactoren
3. directe omgeving = werk, voeding, water voorziening, …
4. ruime omgeving = klimaat, cultuur, mileu, …

32
Q

Lalonde

A
  1. model
    - health field concept
    - 4 factoren die gezondheid beinvloeden
    - geen onderlinge verbindingen
    - ≈ spindiagram
  2. factoren
    - omgeving
    - levenstijl = enige waar controle over
    - gezondheids organisatie
    - menselijke biologie = onveranderlijke persoonskenmerken
33
Q

blum

A
  1. model
    - WHO definitie
    - 4 factoren met ondelinge verbinding
  2. factoren
    - van grootste invloed naar minder
    - omgeving
    - gedrag
    - gezondheidszorg
    - genetische overerving
34
Q

epigenetics

A

= wisselwerking levenstijl & erfelijke predispositie
- van Esselstyn
levenstijl bepaalt welke genen al dan niet tot expressie komen

35
Q

basisprioriteiten preventie beeld

A

1) primair
- algemene hygiëne
- basisgezondheidszorg
- vaccinatie
- huisvestiging & infrastructuur
- werk

2) secundair
- voedselkwaliteit
- milieufactoren
- afvalstoffenbeleid
- arbeidsvoorwaarden
- verkeersveiligheid

36
Q

leeftijd & geslacht

A
  1. sterfte
    - tussen 25-78: mannen > vrouwen
    - vrouwen algemeen ouder = 84jaar verwacht
    - mannen = 79jaar
  2. gezondheid (subjectieve)
    - lager bij ouder worden ≈ hogere sterfte
    - vrouwen algemeen lager
37
Q

sociale klassen

A
  1. lage klasse = hogere kans op
    - coronair lijden
    - longkanker
    - accidenten
    - zelfmoord
  2. oorzaak
    - meer roken
    - vaak ook elke andere reden: alcohol, voeding, beroep, vervuiling
38
Q

leefstijlfactoren

A

= belangerijkste factoren vb: roken
verband gemiddelde & extreme waarde
- hoger gebruik = meer extremen
- vb: meer alcohol = meer probleemdrinkers
verlagen door
- gemiddelde verlagen
of
- op extremen focussen

39
Q

tabak & roken

A
  1. algemeen
    - algemene afname frequentie & hoeveelheid
    - occationele rokers daalt minder als zware rokers
    - mannen = rond europees gemiddelde
    - vrouwen = onder europees gemiddelde
  2. verschillen in groepen
    - jongens > meisjes = algemeen
    - wallonië > vlaanderen = algemeen
    - jongens 17-18j = meeste al eens gedaan
    - mannen 24-45 = meest roken & grootste verschil met vrouwen
    - hoogste cijfers bij BSO>TSO>ASO
  3. sterfte
    - 20% van alle sterftes
    –> 7% van vrouwen
    - 50.000+ in 2000
    - vooral door cardiovasculaire ziektes, longkanker & COPD
    - meer vrouwen sterven
    - 2000 door mee roken bij vrienden&raquo_space; op wek
40
Q

alcohol

A
  1. algemeen
    - hoger percentage maar lager volume
    - stijging tot 1980 -> daling
  2. verschillen in groepen
    - jongens > meisjes = algemeen
    - wallonië > vlaanderen = algemeen
    - vooral in Belgie, Nederland, Frankrijk & VK
  3. gebruik
    - meest = mannen 35-44 jaar
    - elke dag drinken = 65-74
    - in afgelopen jaar 61% mannen & 37% vrouwen
    - glazen per week: mannen ≈ 12, vrouwen ≈ 8
    - overmatig gebruik = mannen > 21 & vrouwen > 14
    –> 13% mannen & 10% vrouwen = vooral 55-65

5% van sterftes

41
Q

voeding

A

= voedselcomsumptie peiling

  1. vergelijking met normwaardes
    - te weinig = groente, noten & zaden, melk, fruit, eiren & vis
    - te veel = gesuikerde dranken & bewerkt vlees
    - goed = roodvlees
    –> buiten roodvlees = goede evolutie, geen verschillen
  2. dagelijks fruit = 50%
    - genoeg fruit = 30% = 2 stukken
    - jonge kinderen vaak
    - daling bij studenten -> progressief meer bij ouder worden
    - vrouwen > mannen
    - vlaanderen > wallonie
  3. dagelijks groente = rond 80%
    - genoeg = 40%
    - combinatie beide = 5 porties groente & fruit
    - mannen 10%, vrouwen 15%
    - wallonie & brussel beter
    - slechter als europees gemiddelde
42
Q

dranken

A
  1. water drinken
    - minstend 1l per dag
    - geen enkele leeftijdsgroep haalt 50%
    - kinderen = nog geen 15%
    - wallonie & brussel beter!
  2. frisdranken
    - 25%
    - jongeren meer en progressief minder
    - wallonie > vlaanderen
43
Q

overgewicht

A
  1. overgewicht & BMI
    - mannen > vrouwen
    - vooral 60-75 jarige
    - overgewicht: BMI: 25-30 = 1/2
    - obesitas: BMI = 30+ = 1/5 bij middenleeftijd
    - wallonie > vlaanderen
    - beter als europees gemiddelde
    - jongeren = 15% jongens, 5% meisjes
  2. buikomtrek
    - daling
    - groep met hoog risico stijgt wel
  3. eetstoornis
    - vooral 10-17 jaar
    - meer bij meisjes
44
Q

lichaamsbeweging

A
  1. normen
    - week = 150 min voor volwassenen
    - dag = 60 min voor volwassenen
    - 36% haalt richtlijn
  2. activiteit
    - mannen > vrouwen
    - vlaanderen > wallonië
    - afname bij leeftijd: meest = 25-29 = 41%
    - beter dan europees gemiddelde
    - hoger opgeleiden > lager opgeleiden
    - landelijk > stedelijk
45
Q

diagnostiek

A
  1. wat is abnormaal
    - normwaardes voor bepaalde testen
    - weinig mogelijk overlap
    - kleine groep van valspositieve/negatieven
  2. eigenschappen van test
    - SNOUT = sensitiviteit rules out dissease = valspositieve meten
    - SPIN = specificiteit rules in dissease = valsnegatieve meten
  3. predictieve waardes
    - toepassen op populatie
    - kans berekenen op basis van test
    - als sens & spec gegeven
    - PW+ = % die echt ziek zijn met positieve test
    - PW- = % die zeker gezond zijn met negatieve
46
Q

ROC curve

A
  1. ROC
    - balans fout-positieve classificatie / fout-negatieve classificatie
    - = balans sensitiveit / specificiteit
    - bepalen waar normwaardes liggen
  2. grafiek
    - X-as = spec
    - Y-as = sens
    - omwisseling mogelijk
    - diagonaal = geen goede test
    - goede test = test die naar perfectie hoek loop = zo hoog mogelijk
    - DW = beide waarden hoogst
47
Q

precisie & validiteit

A

1) validiteit = komt het resultaat van de meting overeen met de werkelijkheid
- accuraatheid
- systhematische afwijking (bias)
–> vb: sensitiviteit & specificiteit

2) precisie = bij herhaling hetzelfde resulataat bekomen
- reproduceerbaarheid
- spreiding

3) scenario’s
- lage validiteit & lage precisie = afwijkend van gewild & verspreid
- lage validiteit & hoge precisie = afwijkend van gewild & samen
- hoge validiteit & lage precisie = op gewild & verspreid
- hoge validiteit & hoge precisie = op gewild & samen
–> beste test

48
Q

validiteit

A
  1. interne validiteit
    - mate overeenkomst resultaat test/werkelijkheid in onderzoekspopulatie
    - afwijkingen door BIAS
  2. externe validiteit
    - mate van overeenkomst resultaat test/werkelijkheid in populatie
    - afwijkingen door overgeneralisatie

verloop
1. steekproef
2. interne validiteit
3. onderzoekspopulatie
4. externe validiteit
5. populatie

49
Q

bias

A

= systhematische vertekening tov werkelijktheid

1) selectiebias = steekproef
- overlevingsbias
- verwijzingsbias = subjectief groep kiezen
- healthy worker bias = op een werkplaats enkel gezonde (actieve) werknemers gebruiken
- participatie bias = zelfselectie
- lost-to-follow-up bias

2) informatiebias = test
- waarnemersbias = onderzoeker maakt fouten vb: weten wie placebo heeft
- herinngeringsbias = moeilijkheid in herringeringen bij steekproef
- publicatiebias = enkel goede publicaties uitgeven vb: bijwerkingen niet vrijgeven

3) confounding bias
confounding = verstorende factoren
- vb: mensen met grijs haar meer hart & vaatziektes
- associatie tussen blootstelling & ziekte is onecht, overschat of onderschat

50
Q

precisie

A

1) onderzoek ≈ steekproefgrootte
- overeenkomst van een onderzoek tussen andere personen

2) methode
- overeenkomst van metingen op hetzelfde meetobject
–> door 1 persoon & meerdere
- waarnemingsfouten door waarnemer of meetinstrument
- intra-individuele variabiliteit

3) resultaten = beide gecombineerd
- steekproef herleiden naar schatting
- betrouwbaarheidsinterval opstellen

51
Q

soorten epidemiologisch onderzoek

A
  1. interventie van onderzoeken
    - observationeel
    - experimenteel
  2. soort meting
    - individu
    - gemeenschap
  3. tijdspunten
    - transversaal
    - longitudinaal
  4. soort opvolging
    - prospectief
    - retrospectief
52
Q

observationeel onderzoek

A

= zuiver beschrijvend

soorten
1. ecologisch = ziektes in populaties door bloodstellingen
2. transversaal = cross-sectioneel
- info over ziekte & blootstelling op zelfde moment
- geen causaliteit bepalen
3. case-control
- cases = zieken
- control = niet-ziekten
- retrospectief
- vergelijken van frequentie blootstelling tussen cases & controls = odds ratio
4. cohorte
- gesloten groep
- prospectief
- relatief risico tussen wel & niet bloodgestelden

53
Q

experimenteel onderzoek

A
  1. algemeen
    - interventie vergelijken tov. gouden standaard of placebo
    - klinisch = medische handeling
    - preventie = maatregel
  2. verstorende elementen
    - W = werkelijk therapeutisch/preventief effect
    - N = natuurlijk verloop = dingen waar geen controle over zijn
    - P = pseudo-effect door onjuiste informatie
    - F = effecten door niet-specifieke factoren
    - WE = waargenomen effect
    - WE interventie = We+Ne+Pe+Fe
    - WE controle = Wi+Ni+Pi+Fi
    - effectief = WEe-WEi
54
Q

preventieve gezondheidszorg

A

1) gezondheidspromotie
- hele populatie
- promotie van gezonde populatie
- verhogen van algemeen welzijn

2) ziekte preventie
- medisch veld
- omgevings of ziekte gevaar aanpakken
- bescherming van mensen met risicofactor
- behouden van welzijn

curatieve geneeskunde = door symptomen behandeld worden
preventieve geneeskunde = door risicofactor “behandeld” worden

55
Q

preventie

A

preventie
- naar ziekte
- naar risicofactor
- naar doelgroep
1. primordiaal = gezonde mensen zonder risicofactor
2. primair = gezonde mensen met risicofactor
- preventie = risicofactor verwijderen
3. secundair = zieke mensen zonder symptomen
- preventie = screening
- ziekte wegnemen of stoppen = vroeg tijdige opsporing
- gemiddelde vroegtijdige opsporing hernia
4. tertiair = zieke mensen met symptomen
- curatief
5. patient delay = gemiddelde tijd van eeste bezoek
6. quaternair = geen ziekte wel symptomen
- the worried well

56
Q

screening criteria

A

wilson & junger

  1. belangerijk gezondheidsprobleem
  2. vroegtijd/latent stadium aanwezig
  3. test moet bestaan & aanvaardbaar zijn
  4. capaciteit van screening
  5. prognose beter bij vroegtijdige opsporing
  6. voldoende kennis over natuurlijk verloop
  7. duidelijke doorverwijzing
  8. niet eenmalig maar process
  9. kost
57
Q

gezondheids beleid belgie

A

= gemeenschappen hebben macht
–> sommige federaal vb: accijnzen op tabak & alcohol & totaal budget = gedraal
- facettenbeleid = buiten gezondheidsdomein maar wel van belang
- ziekte preventie
- gezondheidbevorderen