Engels unit 3 Lesson 1 Flashcards
1
Q
appointment
A
afspraak
2
Q
five minutes to three
A
vijf voor drie
3
Q
it’s a quarter past nine
A
het is kwart voor negen
4
Q
it’s half past two
A
het is half 3
5
Q
it’s a quarter to three
A
het is kwart voor drie
6
Q
to be early
A
vroeg zijn
7
Q
to be late
A
laat zijn
8
Q
twenty minutes to eight
A
tien over half acht
9
Q
two o’clock
A
twee uur
10
Q
wast of time
A
tijdverspilling
11
Q
You have an appointment at a quarter to five.
A
Je hebt een afspraak om kwart voor vijf.
12
Q
What time is it?
A
Hoe laat is het?
13
Q
He is 10 minutes early.
A
Hij is 10 minuten te vroeg.
14
Q
You can tell the time by looking at the hour hand and the minute hand of the clock.
A
Je kan de tijd aflezen door naar de uurwijzer en de minutenwijzer van de klok te kijken.
15
Q
afspraak
A
appointment