Engels Nederlands Flashcards
1
Q
Anthology
A
Bloemlezing
2
Q
Baldly
A
Bot, botweg
3
Q
Callous
A
Wreed, medogenloos
4
Q
Condone
A
Gedogen, accepteren
5
Q
Confounded
A
Vervloekt
6
Q
Contemptuous
A
Minachtend
7
Q
Convoluted
A
Ingewikkeld
8
Q
Curb
A
Beperekn
9
Q
District attorney
A
Officier van justitie, aanklager
10
Q
Defendant
A
Beklaagde, verdachte
11
Q
Diligent
A
Ijverig
12
Q
Dismissal
A
Ontslag
13
Q
Haul
A
Sleuren
14
Q
Incarcerated
A
Gevangen, gedetineerd
15
Q
Infatuation with
A
(Voor)liefde voor
16
Q
Infirmary
A
Ziekenhuis
17
Q
Irascible
A
Snel geïrriteerd
18
Q
Jeopardise
A
In gevaar brengen
19
Q
Level-headed
A
Nuchter