Engels Hoofdstuk 2 Engels Naar Nederlands Flashcards
How are you doing?
Hoe gaat het met je?
How are you feeling
Hoe voel je je?
Are you feeling … today?
Voel je je… vandaag?
I feel much… today
Ik voel me veel … vandaag
I veel fine, thank you. I only had
Ik voel me goed, dankjewel. Ik had alleen
What’s the matter with…?
Wat is er aan de hand met?
Has got a terrible
Heeft een verschrikkelijke
Had a sharp
Had een stekende/scherpe
What were you doing when … happend?
Wat was je aan het doen toen ….. het gebeurde?
What were you doing when you?
Wat was je aan het doen toen je?
I was … when i ..
Ik was aan het .. toen ik
You look a bit
Je ziet er wat .. uit
I think you have to see your
Ik denk dat je naar je… moet
I went to my.. today
Ik ben vandaag naar mijn … geweest
I spoke to
Ik sprak met