Engels chapters 21 through 25 Flashcards
1
Q
toeschouwer
A
spectator
2
Q
afgelasten
A
to cancel
3
Q
verdienen
A
to deserve
4
Q
verslaan
A
to beat
5
Q
verslaan
A
to defeat
6
Q
nederlaag
A
defeat
7
Q
overwinning
A
win
8
Q
gelijkspel
A
draw
9
Q
vervangen
A
to replace
10
Q
steunen
A
to support
11
Q
bevorderen
A
to promote
12
Q
veld
A
pitch
13
Q
kunst/kunstmatig
A
artificial
14
Q
doen aan
A
to go in for
15
Q
uitgeput
A
exhausted
16
Q
ruilen
A
to exchange
17
Q
uitdagen
A
challenge
18
Q
uitdaging
A
challenge
19
Q
achterelkaar
A
in succession
20
Q
gebeurtenis
A
event
21
Q
nummer
A
event
22
Q
achterblijven
A
to lag behind
23
Q
juichen
A
to cheer
24
Q
regel
A
rule
25
scheidsrechter
referee
26
scheldwoorden
abusive language
27
uitschelden
to swear at
28
tussenbeide komen
to intervene
29
competitie
league
30
zich houden aan
to keep to
31
zich houden aan
to comply with
32
sportief
fair
33
partij
match
34
invaller
substitute
35
bond
association
36
voordeel
adventage
37
nadeel
disadventage
37
inschrijving
entry
38
ten gunste van
in favour of
39
uithoudingsvermogen
endurance
40
diskwalificeren
to disqualify
41
voorziening
facility
42
overeenkomst
agreement
43
presteren
to perform
44
lichaamsbeweging
exercise
45
oefenen
to exercise
46
toernooi
tournament
46
goed doen
to benefit
46
kracht
strength
47
tweede
runner-up
48
slagen
to manage
49
slagen
to succeed
50
wijden aan
to devote to
51
enthousaist
keen
52
wedstrijd
contest
53
prestatie
achievement
54
bereiken
to achieve
55
vrije tijd
leisure time
56
publiek
audience
57
podium
stage
58
vermaken
to entertain
59
vermaak
entertainment
60
kermis
fair/ fun fair
61
verzoeken
to request
61
verzoek
request
62
toelaten
to admit
62
toegang
admittance
63
ingang
entrance
64
schat
treusure
65
regisseur
director
66
beroemdheid
celebrity
67
beroemd
celebrated
68
rolbezetting
cast
69
spelen
to act
70
prijs
award
71
toekennen
to award
72
rol
part
73
toneelstuk
play
74
rij
row
75
opvoeren
to perform
76
voorstelling
performance
77
repetitie
rehearsal
78
kunst
art
79
tentoonstellen
to exhibit
80
tentoongesteld voorwerp
exhibit
81
tentoonstelling
exhibition
82
toegangsprijs
admission
83
verschillen
to vary
84
aankopen
to acquire
85
aankoop
acquisition
86
rijstrook
lane
87
vermijden
to avoid
88
spitsuur
rush hour
89
voorkomen
to prevent
90
het voorkomen van
the prevention of
91
overschrijden
to exceed
92
voetganger
pedestrain
93
trottoir
pavement
94
per ongeluk
accidentally
95
bocht
curve
96
verschijnen
to appear
97
verdwijnen
to disappear
98
kruispunt
junction
99
voorzichtig
cautious/ careful
100
onvoorzichtig
careless
101
fout
mistake
102
pas op!
caution
103
te wijten aan
due to
104
inhalen
to overtake
105
teken
sign
106
verkeersbord
sign
107
wegwijzen
signpost
108
aangeven
to indicate
109
aanwijzing
indication
110
rijbewijs
driving licence
111
de schuld geven
to blame
112
schuld
blame
113
het is mijn shuld
it is my fault
114
gebeuren
to occur
115
aantal
toll
116
tol
toll
117
vertrekken
to leave
118
vertrek
departure
119
aankomst
arrival
120
perron
platform
121
wagon
carriage
122
vrij
vacant
123
touringcar
coach
124
lading
cargo
125
taxi
taxi
126
rij
queue
127
in de rij staan
to queue
128
verbinden
to connect
129
verbinding
connection
130
verband
connection
131
onmisbaar
indispensable
132
forens
commute
133
heen en weer reizen
to commute
134
tarief
fare
135
ver
distant
136
kwetsbaar
vulnerable
137
bekeuren
to fine
138
boete
fine
139
bon
ticket
140
regel
regulation
141
controleren
to check
142
druk
pressure
143
metro
underground
144
voetgangerstunnel
subway