engels Flashcards
1
Q
engels
A
nederlands
2
Q
guess what?
A
raad eens
3
Q
huge
A
enorm
4
Q
remember
A
weet je nog
5
Q
silly
A
gek
6
Q
slowly
A
langzaam
7
Q
little
A
klein
8
Q
policeman
A
politieman
9
Q
helmet
A
helm
10
Q
sights
A
bezienswaardigheden
11
Q
pass
A
langskomen
12
Q
get it
A
begrijpen
13
Q
bezoeken
A
visit
14
Q
vorig
A
last
15
Q
bijna
A
almost
16
Q
gast
A
guest
17
Q
trouwens
A
by the way
18
Q
zomer
A
summer
19
Q
lachen
A
laugh
20
Q
plein
A
square
21
Q
werken
A
work
22
Q
toerist
A
tourist
23
Q
Duits
A
German
24
Q
keer
A
times
25
postcard
aansichtkaart
26
try on ?
passen
27
hat
hoed
28
canal
gracht
29
serious
ernstig
30
telephone
opbellen
31
on business
voor zaken
32
luckily
gelukkig
33
free
vrij
34
book
boek
35
antwoord
answer
36
fout
wrong
37
spaans
spanish
38
misschien
perhaps
39
oom
uncle
40
verkeerslichten
traffic lights
41
recht voor je
straight ahead
42
zich herinneren
remeber
43
buiten
outside
44
genieten van
enjoy
45
logeren
stay
46
op dit moment
at the moment