Engels Flashcards
1
Q
according to
A
volgens
2
Q
function
A
functie
3
Q
most important
A
belangrijkste
4
Q
paragraph
A
paragraaf
5
Q
purpose
A
doel
6
Q
statements
A
uitspraken
7
Q
to be mentioned
A
genoemd worden
8
Q
to be said
A
gezegd worden
9
Q
to become clear
A
duidelijk worden
10
Q
to conclude
A
concluderen
11
Q
to connect to
A
verbinden met
12
Q
to describe
A
beschrijven
13
Q
to make clear
A
duidelijk maken
14
Q
to refer to
A
verwijzen naar
15
Q
to summarize
A
opsommen
16
Q
true
A
waar
17
Q
een antwoord
A
a reply
18
Q
rond 9 uur
A
around 9
19
Q
beschikbaar
A
available
20
Q
klacht
A
complaint
21
Q
beschadigd
A
damaged
22
Q
toegewijd
A
dedicated
23
Q
beroemd
A
famous
24
Q
fan
A
fan
25
plezier
fun
26
volgende keer
next time
27
anderen
other people
28
feestje
party
29
cadeau
present
30
trots
proud
31
geld terugkrijgen
refund
32
respect
respect
33
bewonderen
to admire
34
kopen
to buy
35
vieren
to celebrate
36
genieten
enjoy
37
uitwisselen
to exchange
38
een nieuwe afspraak maken
to reschedule
39
voorstellen
to suggest
40
dwalen
to wander
41
vanavond
tonight
42
moeite
trouble
43
ontevreden
unhappy
44
binnen twee weken
within two weeks