Eindtermen 2 Flashcards

1
Q
  1. Hoe twee grondprincipes van de burgerlijke maatschappij zich manifesteren (algemeenheid en bijzonderheid). Hegel.
A

Algemeenheid=mensen zijn afhankelijk van elkaar voor het levensonderhoud. Dit is de uiterlijke staat gebaseerd op behoefte en vestand. Bijzonderheid= subjectieve behoefte. Bevrediging van subjectieve bijzonderheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. 2Hoe twee grondprincipes van de burgerlijke maatschappij zich manifesteren (algemeenheid en bijzonderheid). Dat door de inwerking van beide het algemeen belang gediend kan worden terwijl toch niemand hierop uit is. Hegel.
A

Mensen hebben elkaar nodig om eigen behoeften te bevredigen. Deze behoeften worden steeds bijzonder en abstracter. Hierdoor heeft men een wederzijdse betrekking en erkenning. Concrete maatschappelijke behoeften, bevordert gelijkheid. Hegel beweert dat dit tot bevrijding zal leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Uitleggen wat Hegel verstaat onder theoretische en praktische vorming door arbeidsproces, met name aandacht aan subjectieve en objectieve kant.
A

Theoretische vorming= mogelijkheid om van ene voorstelling naar ander te gaan. Verbanden te zien en te ontwikkelen. Praktische vorming= bezig zijn met iets, grenzen kennen en verwerven van vaardigheden (objectief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

38.2 Uitleggen wat Hegel verstaat onder theoretische en praktische vorming door arbeidsproces. Samenhang met arbeidsindeling, productiviteit en automatisering.

A

Arbeidsindeling= behoeften worden steeds specifieker, dus productie ook. Werk voor arbeiders steeds eenvoudiger en abstracter. Productiviteit=door arbeidsindeling groeit productiviteit. Automatisering=arbeid wordt steeds abstracter en gemechaniseert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Door voorbeelden weergeven wat MacIntye bedoelt met praktijken met de begrippen interne- en externe goederen. Waarom interne goederen alleen te herkennen zijn door deelname aan een praktijk.
A

Praktijken=coherente, complexe vorm van maatschappelijk erkende, coöperatieve menselijke activiteit. Hier worden goederen gerealiseerd die voldoen aan de maatstaven van excellentie. Interne goederen= deel uit van een praktijk. Alleen maar geleerd worden, ervaring nodig en zijn intrinsiek onderdeel. Externe goederen= goederen bemachtigd worden zoals prestige, status en geld. Ligt vooral buiten een praktijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk.
A

Deugd=een verworven menselijke eigenschap waarvan de expressie en beoefening ons over het algemeen in staat stelt om die goederen te bereiken die intrinsiek zijn aan praktijken, en waarvan het ontbreken het ons feitelijk onmogelijk maakt om ook maar iets van deze goederen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

40.2 MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk. 1. deugden er altijd zijn in relatie tot mensen die met elkaar een praktijk beoefenen en elkaar doelen en standaarden hebben afgesproken.

A

Iedere beroepsgroep heeft een set deugden. ook wel goederen. Aan de hand van die goederen definieer ik mijn relatie tot de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

40.3 MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk. 2. Deze praktijk zowel een relatie tot beoefenaars in het heden als het verleden betreft.

A

Intrede in een praktijk heeft een historische dimensie. Je gaat een relatie aan met zowel de huidige beofenaren als diegene die je voor zijn gegaan. Van die traditie dien je te leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

40.4 MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk. 3. Onderwerping aan de morele regels van een praktijk nodig is (rechtvaardigheid, moed)

A

Als beginneling heb je een ondergeschikte rol in de relatie met andere beoefenaren. Deugden als rechtvaardigheid, eerlijkheid etc. zijn noodzakelijk. Anders kun je nooit je eigen tekortkomingen zien, en als maatstaven niet worden gehanteerd is het uitoefenen van een praktijk zinloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

40.5 MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk. 4. Instituties gericht zijn op externe goederen terwijl praktijken gericht zijn op interne goederen.

A

Externe goederen= worden iemands eigendom, wordt om gewedijvred en zijn er winnaars en verliezers. Interne goederen= wordt om gewedijverd maar als die bereikt worden is dat een goede zaak voor de hele gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

40.6 MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk. 5. Praktijken niet zonder instituties kunnen bestaan en interne goederen nie zonder externe goederen.

A

Verschil praktijk en instituties: instituties houden zich bezig met externe goederen (geld, macht, status). Insitituties zijn dragers van praktijken. Een nauw verband tussen intrinsieke en extrinsieke goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

40.7 MacIntyre. De deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen te verwerven van een bepaalde praktijk. 6. Zonder deugd kunnen praktijken niet de corrupte macht van instituties weerstaan.

A

Praktijken en instituties vormen 1 causale orde. Bij instituties minder zorg voor gemeenschappelijke goederen want vaak concurrenteigericht. Daarom essentiële functie van deugden omdat dei weeerstand bieden tegen corruptie van instituties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. een definitie geven van begrip instituties en het onderscheid tussen harde en zachte instituties. Beagumenteer dat het goede leven zonder instituties niet denkbaar is maar ook een bedreiging kunnen zijn voor het goede leven.
A

Instituties=vaste, gedeelde handelingspatronen die het mogelijk maken dat mensen gezamenlijk iets realiseren dat zij goed achten. Hard instituties=tastbaar, school, lid van. Zachte=moraal, gebruiken, artistiek. Gezin. Instituties zorgen ervoor dat mensen op een manier met elkaar o gaan, hun leven vormen en hun belangen verdedigen. v.b. gezin, kinderen worden grootgebracht. Verschillende instituties hebben elkaar nodig (onderwijs) dus is balans belangrijk. kunnen ook mensen dwingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Op welke manier instituties met elkaar samenhangen en het menselijk samenleven mogelijk maken. Waarom instituties het goede leven en vrijheid kunnen ondermijnen.
A

Ons onderwijssysteem is een vlechtwerk van instituties waarin individu richting wordt geboden en kennis wordt geleerd. Ook overheid geeft je vrijheden, negatief en positief maar kunnen ook beperken door wetgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. M.b.v. begrippen onderbouw, bovenbouw, bourgeoisie, klassenbelang en vals bewustzijn kritiek van Marx op instituties uitleggen.
A

Marx benadrukte repressieve karakter van instituties. Onderbouw=feitelijke machts-en eigendomsverhoudingen. kapitaal. Bovenbouw=harde en zachte instituties. Vormen de ideologie, uitdrukking van klassenbelang. Klassenbelang= recht en de staatsmacht behartigen eigen klasse belangen. Vals bewustzijn= mensen hebben niet door dat ideeën bijdragen aan in stand houding van onderdrukkende instituties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Foucaults kritiek op instituties aan de hand van begrippen macht, onderdrukking, normalisering en disciplinering.
A

Foucault combineerde Marx en Nietzsche: in iedere collectieve organisatie zit een vorm van machtsuitoefening waar individuen zich zonder het zelf door te hebben aan onderwerpen. Foucault noemde dit disciplinering (conditionering).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Kritiek van Habermans op het proces van modernisering en het onderscheid tussen instrumentele en communicatieve rationaliteit.
A
  1. kritiek. Instrumentele rationaliteit= institutionele domeinen die rationeel handelen en gericht zijn om economische waarden. Efficiëntie. bv. staat en vrije markt. Communicatieve rationaliteit= moreel-praktische en esthetisch-praktisch. ‘leefwereld’. hieruit komen maatschappelijke vernieuwing voort, feminisme.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Kritiek van Habermans op het proces van modernisering en het onderscheid tussen instrumentele en communicatieve rationaliteit. Zijn opvatting dat de leefwereld en het goede leven kunnen worden gekoloniseerd door het bureaucratische en het economische systeem.
A

De staat/de markt kan de leefwereld koloniseren. Gevolg: geen kritiek meer mogelijk. Media wordt overgenomen door bedrijven en kritisch debat is onmogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Uitleggen dat het Panopticum van Bentham volgens Foucault model staat voor moderne machtsuitoefening door instituties. 1. dat in het panopticum macht automatiseert en onindividualiseert. 2. dat de gedetineerde het principe van onderwerping toepast op zichzelf.
A
  1. De gevangene is zich bewust van zijn permanente observatie. Daarom verandert zijn gedrag, aangepast ook als hij niet echt bekeken wordt. 2. De gevangene controleert zichzelf. De macht ligt niet in de bewaker maar het gebouw.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Uitleg dat mensen de vrijheid hebben om zich op verschillende manieren te verhouden tot hun eigen lichamelijkheid.
A

We manifesteren ons lichaam, maken indruk met ons lichaam en drukken onze identiteit ermee uit. bv. kleren, make-up. Ook onbewust. mede daardoor worden we een individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. uitleggend dat mensen zich onderscheiden van dieren door gebrekkig instinct en noodzaak zelf na te denken. 2. Uitleg dat vrijheid met keuzes, verslaving kan worden en individuele autonomie kan tenietdoen.
A

Gebrekkig instinct; Nietzsche: zieke dier. Zelf nadenken: dwingt tot nadenken en omvormen van onze omgeving. 2. Van nature worden we aangezet om onze natuurlijke behoeftes te overstijgen. Dan raken we uit balans. Als je verslaafd raakt aan lusten ben je niet meer autonoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. uitleg dat lichamelijke behoeftes en verlangens onderdeel zijn van menselijke identiteit, een verstandelijke en culturele dimensie hebben en niet zuiver particulier zijn. Rene girard
A

Natuurlijke behoeften moeten redelijk (met ratio) worden ingevuld. Daarbij ook cultureel bepaald (eten). Veel dingen worden als noodzakelijk gezien maar worden gecreëerd binnen sociale context. Toch is keuzevrijheid, uitgaat van vrije wellicht schijn, onze begeerten lijken dwangmatig bepaald: je wil iets hebben omdat een ander het heeft. Mimetische begeerte, kan leidden tot verslaving en onvrijheid. Begeerten zijn dus niet alleen particulier maar ook door de omgeving bepaald. Girard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. uitleg dat door de techniek een ontlijving van het lichaam plaatsvond en dat het lichaam een consumptieartikel is geworden. Virtualisering, genot en manipulatie.
A

Techniek heeft zwaar lichamelijk werk afgenomen. We zijn dus niet meer gericht op produceren met ons lichaam maar consumeren. Op zoek naar uitwendige prikkels en lichamelijk welzijn. Lichaam wordt consumptieartikel. 1. in de virtuele wereld worden we geprikkeld door plaatjes van anderen. 2. draait het in de virtuele wereld om macht en manipulatie? 3. wordt het lichaam een passief genotsinstrument? (fight club)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Opvatting van Bentham dat ons handelen wordt bepaald door nutsprincipe, met mens als belichaamd zelf dat prikkels ondergaat en gedreven wordt door genot en pijn (subject). Waarom dit een economisch denken is waarbij leven zo aangenaam mogelijk is.
A

Mens wordt gedreven door: pijn en plezier. Najagen van plezier, voorkomen pijn=nutsprincipe/utilitarisme. Mens als subject dat prikkels ondergaat=mens is ‘belichaamd zelf’. Vorm van modern economisch denken: burgers doen wat persoonlijk geluk grootst maakt, net als overheid dat wil voor meeste mensen. consumptiegewoonten zijn dus utilistisch/hedonistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. opvatting van Kant dat goede wil het grondprincipe is van handelen. Hieruit kritiek leveren op utilitarisme van Bentham dat we onvrij zijn als we ons laten leiden door lichamelijke prikkels.
A

Goede wil is het grondprincipe van handelen: als we ons enkel laten leiden door onze lichamelijke behoeften zijn we niet echt vrij. je hebt de rede nodig om goed te kunnen handelen en je moet genot ontzeggen om zekerheid van moraliteit te krijgen. Volgens Kant ben je alleen een junkie als je je laat leiden door begeerten, je moet ze met ratio in toom houden.

26
Q
  1. Passies volgens Freud manifesteren buiten het bewustzijn, o.a. consumptiegedrag.
A

Passies (lichamelijke lusten, het Es) kun je niet doorgronden of beheersen (met Ich). Hier zijn we ons niet bewust van. Consumeren ziet Freud dus als getransformeerde vervulling van seksuele energie. Sublimatie.

27
Q
  1. Onderscheid dat Arendt maakt tussen arbeid, werken en handelen. 2. Uitleg dat in de moderne consumptiemaatschappij arbeid dominant is.
A

Arbeid: werk om te overleven, te consumeren. Cyclisch en niet opbouwend. Werk: creëren van duurzame zaken. Handelen: initiatieven die mensen ondernemen. Vrijheid en wederzijds oordeel. 2. moderne tijd animal laborans, alles wordt beheerst door immense cyclus van prouctie, consumptie en afval. Niet meer gericht op gezamenlijk inrichten van de wereld.

28
Q
  1. Uitleg van lichaamsethiek uitleggen. 1. stoïcijns 2.Oudheid 4. moderne tijd
A
  1. Stoïcijnen leggen nadruk op beheersen van passies en begeerten. om apatheia (onaangedaanheid) te bereiken moet je met logos de emoties (passies) tot rust brengen. Dan ben je in overeenstemming met de kosmos en bereik je het goede leven. 2. Plato/Aristoteles: ziel 3 delen.Het denkende deel, logos moet de begeerten van het vegatieve deel beheersen. Epithumia=lustvol verlangen. Hiertegenover de thymos=bezieling. 3. Fukuyama en Slotderijk vinden thymos zeer belangrijk. Economie doortrokken door verlangens en begeerten. Zij willen dat er meer ruimte is voor hoogstaande behoeften.
29
Q
  1. Kant bedoelt met goede wil en dit van absolute waarde is.
A

Goede wil is onmisbare voorwaarde van de waardigheid om gelukkig te zijn. Goede wil is onvoorwaardelijk goed, andere eigenschappen, moed trouw, eer kunnen voor slechte doeleinden gebruikt worden en moeten dus door goede wil gecorrigeerd worden. Het is goed vanuit zichzelf, absolute waarde.

30
Q
  1. Uitleg dat het vrije handelen volgens Kant aan een algemene wetmatigheid gebonden is. Uitleg aan welke eis de wetsvorm moet voldoen.
A

morele waarden ligt niet in het effect van een handeling, maar de voorstelling van de wet op zichzelf. Algemene wetmatigheid: ik moet nooit anders te werk gaan dan zo ik dat zou kunnen willen dat mijn maxime een algemene wet wordt (cat. imp.).

31
Q
  1. Uitleg dat Arendt de kunstenaar de enige overgebleven werker in een maatschappij van arbeiders noemt en dat alle andere activiteiten spel of hobby genoemd worden.
A

De emancipatie van de arbeid betekende dat alle menselijke activiteiten herleid werden tot ‘arbeid’. Arendt noemt dit de nivellerende tendentie om alle serieuze activiteiten als arbeid te zien. Alleen de kunstenaar blijft over als ‘werker’. Nu wordt zijn werk gezien als ‘spel’.

32
Q
  1. Marx ideaal van de animal laborans volgens Arendt op verkeerde vooronderstelling berust en dit ideaal noodzakelijk leidt tot een economie van verspilling.
A

Marx dacht dat de bevrijding van arbeid zou betekenen dat men aan ‘hogere activiteiten’ zou doen met de overgebleven energie. Arendt: in vrije tijd blijft animal laborans alleen consumeren. Eeuwigdurende cyclus van arbeiden en consumeren en verspilling. Geen duurzaamheid meer. Het is geen goed leven als men geen bestendige wereld opbouwen.

33
Q
  1. 5 argumenten in het milieudebat uitleggen: actueel antropocentrisch.
A

hierbij staat ons welzijn op aarde centraal. wij zijn sterk afhankelijk van de natuur, dus moeten we er zorgvuldig mee omgaan. Op antro, mens, gericht en utilitarisme. nadelen: men gaat te calculerend te werk en kiest voor genot. Ze moeten overtuigd worden van iets dat nu nog niet zichtbaar is. wel: niets motiveerd beter dan eigenbelang.

34
Q
    1. Argumenten in het milieudebat, 2. intergenerationeel
A

We hebben ook een verantwoordelijkheid naar toekomstige generaties. Nadeel: waarom zijn we verantwoordelijk voor leven dat er nog niet is. is dat niet hun zorg?

35
Q
    1. argumenten milieudebat. 3. geen lijden toebrengen aan wat lijden kan
A

Bewust lijden toebrengen is verkeerd. Peter Singer voorstander van dierenrechten. Hij keurt speciesisme (mens met voorkeurspositie) af. Nadeel: veel aspecten van milieuproblematiek zijn niet te definiëren als ‘lijden’. Singer brengt dieren in de sfeer van mensen, niet ecocentrisch dus. Ook is er lijden in de dierenwereld waar mensen niks aan kunnen doen, maar natuurlijk is.

36
Q

61.4. argumenten milieudebat. 4. intrinsieke waarde van de natuur

A

Deze waarde staat los van wat mensen ervan vinden. De natuur is er en mensen moeten die waarde respecteren want ze kunnen het niet veranderen. (Deontologisch, Kant.) Antropocentrisch-instrumenteel. Nadeel: hoe komt de natuur aan waarde? Is dat ook niet door de mens gegeven?

37
Q
    1. argumenten milieudebat. 5. deep ecology
A

ecologisch denken. Vraagt een radicale heroriëntatie van onze moderne antroposofische houding. Onze technologische economie moet anders worden ingricht.

38
Q
  1. Heideggers analyse van de moderne technologische samenleving. uitleggen wat de waarheid (aletheia) is
A

Sinds de opkomst van moderne natuurwetenschappen kwam er een eind aan het teleologische wereldbeeld. De natuur is een beheersbare machine zonder intrinsiek doel=mechanisering van het wereldbeeld. Heiderggers kritiek: normale begrip van waarheid is een overeenstemming tussen ons intellect en dat wat is. Maar alleen als iets zich toont zoals het wordt bedoeld. Waarheid is wat zich onthuld, ontsloten wordt. Oude Griekse begrip aletheia=onverborgenheid. Dus: ook praktische wereld is gerekend als waarheid omdat die ook ontdekt wordt, hoe je gereedschap moet gebruiken.

39
Q

62.2 Heideggers analyse van de moderne technologische samenleving. uitleggen wat het gestel, dasein is en het verschil tussen oude en moderne techniek

A

In de moderne techniek is de werkelijkheid op een manier aanwezig. Verschil tussen oude techniek en nieuwe techniek hebben te maken met hoe mensen hiermee omgaan. In de moderne techniek worden mensen en dingen in aanwezigheid gesteld=een bepaalde gesteld waar de werkelijkheid aanwezig is als bestand. Heidegger: hele werkelijkheid, gestel wordt een bestelbaar bestand. Hij denkt dat de techniek ons beheerst omdat het onze werkelijkheidservaring bepaalt. Die overkomt ons, geen keuze. Aan de wereld kun je niets veranderen=een zijns-gebeuren. Geen autonoom subject maar Dasein=wezen dat open staat voor een bepaalde waarheid, manier van ontdekken. het Zijn is oorsprong van de manier wij ons verhouden tot onszelf en de wereld in de geschiedenis.

40
Q
  1. 3 gevaren van moderne techniek volgens Heidegger uitleggen. 1. mens als bestelbaar bestand
A

Mens wordt opgenomen in gestel en verliest daardoor zijn menselijkheid. Men kan beheerst en opgebruikt worden. Database.

41
Q
  1. 3 gevaren van moderne techniek volgens Heidegger uitleggen. 2. verdringing van andere vormen van ontbergen, ontdekking aletheia.
A

andere manieren van ontdekken worden onderdanig gemaakt aan techniek en commercie. Kunsttentoonstellingen pas geslaagd als ze veel bezoekers krijgen.

42
Q
  1. 3 gevaren van moderne techniek volgens Heidegger. 3. Vervreemding van zichzelf als Dasein en van de natuur als physis.
A

de mens ziet zichzelf als heerser over de wereld maar vergeet dat hij aangesproken wordt door het Zijn. Vervreemding van zijn Dasein. Als we vervreemden van onze techniek en er geen gevaar meer in zien kan het totalitair karakter krijgen. Natuur gezien als puur beheersbaar bestand. Heidegger: natuur als physis=intrinsieke waarde. meer afstemmen op het zijnsgebeuren. ecologische natuurfilosofie.

43
Q
  1. benadering van de natuur van Latour. 1. uitleggen wat er volgens Latour mist met het subject-object schema
A

subject-object schema: wij zijn soevereine, exploiterende subjecten in een materiële wereld van objecten. Latour ziet dit als een theoretische constructie die onuitvoerbaar is in de praktijk. dit onderscheid is er namelijk niet. de wereld is veel complexer. v.b. zeggen dat de zon ‘opkomt’. Werkelijkheid is een proces met netweerken, niet het ene of het andere is objectief of subjectief. Dus: Alle betekenissen in een complexe en dynamische ervaring tussen mens en wereld.

44
Q
  1. benadering van de natuur van Latour. 2. weergeven wat de radicaal empirische interpretatie is.
A

Volgens Latour moeten we recht doen aan de rijkdom van ervaringen en niet enkel focusen op mathematische beschrijvingen en subjectieve belevingen. Radicaal empirisme= filosofie gericht op niets anders dan de ervaring. bv. schilderij maken waarbij er interactie is tussen schilder, verf en het doek. ‘je had het niet in je, je was deel van een scheppingsproces.’

45
Q
  1. uitleg dat instrumentele denken kan worden ingezet om milieuproblematiek aan te pakken. Filosofische en ethische beoordeling geven van 3 benaderingen via de vrije markt. 1. beprijzen van milieu, 2. directe overheidsregulering 3. consumentengedrag
A
  1. beprijzen van het milieu. Co2-tax. maar: dit is niet moreel zuiver (een crimineel laten betalen) en rijke landen zijn bevoordeeld. 2. overheidsregulering. kan vervuilende activiteite verbieden en groenere technologieën bevorderen. 3. consumentengedrag: consument kan het niet kopen maar: erg vrijblijvend.
46
Q
  1. wat wordt bedoeld met de vraag naar zin. in verband met het goede leven en de vrije markt. vanuit religie, moreel en politiek perspectief.
A

vraag naar zin gaat over het groter verband waardoor men betekenis geeft aan hun eigen leven en een ‘goed leven’ leiden. Religieus: afgestemd zijn op God. moreel: zoektocht naar wat een goed en slecht leven is. Politiek-ideologisch; niet-lineaire, dialectische verloop van vooruitgang.

47
Q
  1. uitleg wat nihilisme van Nietzsche inhoudt.
A

godsopvatting van westerse wereld is enkel een projectie van het eindige menselijke bewustzijn zelf. zo vervreemdt men zich van zichzelf. verandering in 19e eeuw. Nietzsche verklaarde God dood en daarmee alle sociale waarden. ook de rationele moraal vond hij schijnvertoning, zoals vrijheid en gelijkheid. Deze toestand noemde hij nihilisme: er is geen geloof meer in een transcendente waarheid meer, geen moraal.

48
Q
    1. uitleg wat Nietzsche verstaat onder de Übermensch.
A

Wat is de zin van het menselijk handelen? de wil tot macht. beïnvloed door Schopenhauer (blinde oerwil) en Darwin (struggle for life). Volgens Nietzsche was de hele kosmos een chaotisch krachtenspel waarin oerkracht naar voren kwam als macht. Het doel is om als mens trouw te blijven aan die oerkracht, de wil tot macht. Dat kan niet in de moderne wereld omdat zij de zwakken beschermen en de strijd en lijden ontkennen. Dus komt de Übermensch: grootste enkeling schept zelf zijn waarden verheven boven de massa. Grootse mensen bevrijden zich van gelijkheid, geluk en welbehagen.

49
Q
    1. welke invloed het idee van de Übermensch had op de ontwikkeling van de westerse cultuur.
A

Fel kritiek op de moderne maatschappij na Nietzsche, bv. Foucault. Ook invloed op dichter Hendrik Marsman en zelfs de nazi’s.

50
Q
  1. Taylors analyse van de transformatie van de vraag naar zin in moderne tijd. -welke rol individuele zelfreflectie, zelfdiscipline hierin spelen. -verhouding christendom, seculier humanisme en antihumanisme. -‘Nova effect’.
A

ervaringshorizon verandert. 1. christendom: zelfreflectie met God leidde tot zelfdiscipline, daar is God niet voor nodig. 2. seculier humanisme: door verlichting. 3. antiumanisme 19e eeuw. Humanisme moreel leeg, Nietzsche nadruk op oerkracht. Deze 3 ideologiën zijn onevernigbaar, Taylor noemt dit het Nova-effect.

51
Q
    1. Taylors analyse van de transformatie van de vraag naar zin in moderne tijd. -welke rol kunst en natuurwetenschappen hierin spelen. -verhouding christendom, seculier humanisme en antihumanisme. -‘Nova effect’ supernova en corss-pressured-zijn.
A

door natuurwetenschappen wordt onze ervaring meer imanent alleen gericht op zichtbare wereld. Volgens Taylor is Nova-effect vanuit behoefte om een goed mens te zijn, geen strijd tussen geloof en wetenschap. vanaf jaren ‘60 supernova: hyperindividuele levensbeschouwingen. Daarmee is elke vanzelfsprekenheid verloren, er zijn ook andere opties: cross-pressured ddoor de druk van andere opties. kunst belangrijke rol: uitdrukking geven zonder naar iets hogers te verwijzen, niet zo streng als religie.

52
Q
  1. centrale vragen in het moderne debat tussen christendom, seculier humanisme en antihumanisme. Taylors agapè-liefde uitleggen.
A

christendom, humanisme en antihumanisme vormen volgens Taylor het debat. Het goede leven komt in het christendom tot uitdrukking in het begrip agapè, goddelijke liefde. Bij humanisme komt liefde voort uit de mens zelf en bij antihumanisme verwerpt liefde, sympathie en empathie. strijd om bestaan. Taylor kiest voor christelijke interpretatie omdat agapè-liefde naar alle mensen uitgaat en verbindt.

53
Q
  1. wat de transformatie-economie betekent. 2 implicaties van de markteconomische spiritualisering.
A

We leven in een beleveniseconomie, aanbieden van sensaties. Volgende fase zou dan kunnen zijn de transformatie-economie: groei van de mens zelf en hoe je waarde kunt geven aan je leven. zin-economie. 1. commerciële bedrijven stellen zinthema’s aan de orde. 21e eeuw lijkt mythische en religieuze eeuw door films. 2. de thema’s worden aangeboden op een vluchtige, oppervlakkige manier. Je moet moeite doen!

54
Q
  1. paradox van de verwerkelijking van de vrijheid via de vrije markt in de prestatiemaatchappij. 1. de vrije markt weergeven als individualiserende ideologie:
A

de gedachte van volmaaktheid werd verbonden met de vrije markt. radicaal individuele invulling. iedereen kreeg de kans op volmaaktheid. nadeel: falen is ook altijd jouw schuld. paradox: nu we afscheid nemen van religie zijn we pas radicaal protestants geworden in onze arbeidsmoraal. Arbeid is essentieel onderdeel geworden van ‘het goede leven’.

55
Q
    1. overeenkomst en verschillen met de protestantse beandering van arbeid en beroep met nu
A

Overeenkomst zowel protestantisme als hedendaagse moraal arbeid centraal. Je talenten (van God) optimaal gebruiken. verschillen: 1. toen was arbeid dienst aan God en medemens, nu aan jezelf. 2. Toen beroep eervol, nu vooral succes (sectoren zonder tastbaar product genegeerd). 3. wie toen faalde werd nog steeds als waardevol gezien. nu wordt je meteen als loser gezien.

56
Q
    1. uitleg dat de prestatiemaatschappij tot grote psychische druk leidt
A

zin van het leven wordt gedefinieerd in termen van materieel en positioneel succes. Gevolgen: prestatieruk, slachtoffercultus, permanente boosheid, burn-out.

57
Q
  1. 2 strategieën die Nussbaum onderscheidt voor omgaan met afhankelijkehid en kwetsbaarheid menselijk leven. immunisering en erkenning.
A
  1. immuniseringsstrategie: zorgen dat je geluk niet verstoord wordt door externe factoren. Kenmerkend mannelijke organisator, doel van stabiliteit en onveranderlijkheid. Leven is een rationeel, individueel project. Geïnspireerd op Plato en transcendente. Op zichzelf blijven. 2. erkenningssstrategie: erkennen dat leven kwetsbaar is. Kenmerkend vrouwelijke navigator, open ontvankelijk, openstaan voor verandering, gemeenschappelijk. Geïnspireerd door Aristoteles.
58
Q
  1. wijze waarop zin en kwetsbaarheid naar voren komen in 5 dimensies weergeven.
A
  1. natuur: nieuw ecologisch bewustzijn. zorgvuldig omgaan met natuur. 2. lichaam, nieuwe lichamelijk-spirituele aandacht. 3. relaties: begrip liefde als een vorm van zingeving in alle religies. 4. instituties: Oude instituties verdwenen. Anti-institutioneel sentiment, exteem links en rechts. Abstracte vrijheidsbegrip riep een tegenreactie op. Gevaarlijk. 5. zin: dimensies nooit op zichzelf, allerlei visies gaan uitvechten.
59
Q
  1. Camus opvatting over afhankelijkheid en kwetsbaarheid van een absurd en zinloos bestaan. Vergelijken met Nietzsche en christelijke agapè.
A

Camus vond het leven zinloos en absurdistisch. hoe goed handelen/ niet door christelijke agapè want een goed leven kan ook zonder God. (Panneloux). ook niet in totalitaire ideologieëën, gedreven door haat of nihilisme. Camus creëerde een radicaal immanente zingeving. passend bij moderne zingeving, nieuwe betekenis aan agapè, empathie.

60
Q
  1. opvatting van Nussbaum uitleggen dat het goede leven bij uitstek kwetsbaar is.
A

Volgens dichter Pindarus is de voortreffelijkheid van een mens als een plant die externe dingen nodig heeft. Wij hebben zorg nodig van anderen. Afhankelijk van de buitenwereld. Het mooie aan menselijke voortreffelijkheid is de kwetsbaarheid. Men wil niet passief zijn dus maakt m.b.v. de rede ethische waarden.

61
Q
  1. 2 strategieëën voor omgaan met afhankelijkheid en kwetsbaarheid. Plato’s opvatting van het goede leven vergelijken met Aristoteles. immunisering en erkenning.
A

immunisering Plato: rationeel, afhankelijk leven. ‘vastbinden’. Nussbaum noemt dit A. Erkenning bij Aristoteles: voortreffelijk, open, sociaal, relationeel. niet ‘vastbinden’. B.

62
Q
  1. opvatting uitleggen dat de verabsolutering van de abstracte vrijheid van het individu binnen de context van de moderne markt de 5 dimensies ondermijnt waarbinnen die vrijheid pas vorm krijgen.
A
  1. relaties: grotere nadruk op individuele keuzevrijheid. relaties=transacties. 2. instituties grote bedrijven grote invloed op ons leven, zonder democratische verantwoording. ze dienen de markt (onderwijs).3. lichaam: jachtterein voor commercie. consumeren. 4. natuur: gezien als grenzeloos exploiteerbaar. 5. zin: uitgebuit d.m.v. vloedgolf aan belevenissen, super-nova. vluchtig en oppervlakkig.