Eindtermen Flashcards

0-30

1
Q

Socrates’ opvatting dat het niet onderzochte leven niet de moeite van het leven waard is 1

A

Socrates zag filosoferen als de enige weg naar een zinvol en goed leven. d.m.v. kritisch onderzoek verrichten kunnen we invullen hoe we een goed en zinvol leven kunnen bereiken, maar ook welke rol religie, kunst etc. daarin behoren te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Het verschil tussen mensen en dieren volgens Cassirer
A

Volgens Cassirer is de mens een ‘animal symbolicum; onze gemoedstoestand geven we weer in taal, symbolen. Cassirer noemt een aantal voorbeelden van deze ‘symbolische vormen’ onder meer religie, kunst, taal en wetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Nietzes opvatting van de mens als ‘niet-vastgesteld, ziek dier’
A

Volgens Nietzsche is de mens een ziek dier. Mensen hebben last van keuzestress, rusteloosheid en onzekerheid. De mens heeft veel geriskeerd, vernieuuwd en getrotseerd dan alle andere dieren, maar is nog steeds onverzadidgd. Nietzsche haatte de gemeenschappelijke moraal en stelde voor dat de Übermensch zijn eigen waarden schept (individualisme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. de betekenis van de mens die ‘zichzelf-in-de-wereld verhoudt’
A

Mensen stellen vragen over het goede leven, omdat wij in staat zijn naar onszelf en de wereld te kijken: we kunnen reflecteren over ons bestaan en wat het goede leven inhoudt. ex-centrisch. Hierin onderscheiden wij ons van dieren, want dieren kunnen niet naar zichzelf in de wereld kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Kritiek van Nussbaum weergeven dat het BNP als criterium voor het goede leven wordt gebruikt. Daarbij kunnen ze de capabilities approach gebruiken
A

Nussbaum stelt dat het BNP niet automatisch het goede leven bevordert. Ze gebruikt de Capability Approach waarbij mensen de ruimte hebben om keuzes te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Capability Approach alle 10 capabilities
A
  1. leven 2. lichamelijke gezondheid 3. lichamelijke integriteit 4. zintuiglijke waarneming 5. emoties 6. plannen maken 7. relaties met anderen 8. andere soorten 9. spel 10. zeggenschap over eigen omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. kritiek op Nussbaum’s Capability Approach
A

het idee van individuele keuzevrijheid is typisch westers. -Capabilities kunnen niet zomaar aan en uit worden gezet, er zijn condities waar wij aan vastzitten
-Instituties spelen ook een rol in de mogelijkheden en beperkingen van goede leven. Ook is er een tegenprestatie nodig omdat het een gemeenschappelijk geheel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Plato’s argumentatie voor de ‘ideale staat’ 1. kritiek van Plato op de democratie
A

De democratie brengt het goede leven niet dichterbij. Mens is gericht op eigenbelang. De democratie werd een ochlocratie: een schrikbewind van de massa. De burgers in Athene hadden besef van aretè, deugdzaamheid verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
    1. Het verband is tussen de hiërarchische orde in de samenleving en de drie delen van de menselijke zie;
A
  1. Hoofd, denken-schouwend deel: filosoofkoningen
  2. Borst, thymethisch-eergevoelig deel: strijders
  3. Buik, vegatief-verlangend deel: boeren/arbeiders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

6.3. Bearumenteren dat Plato’s ideale staat’ zowel als een utopie als een dystopie kan worden beschouwd en daarbij de kritiek van Popper betrekken.

A

Utopisch: alles en iedereen op elkaar afgestemd en samenwerkend. Stabiel en passende taken.
Dystopisch: er is geen individuele keuzevrijheid meer.
Kritiek van Popper: een ideale staat wordt uiteindelijk een totalitaire staat. 1 waarheid als absoluut en geen kritische discussie meer toegestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Aristoteles argumentatie dat er verschillende goede staatsvormen zijn
A

Aristoteles vroeg zich af hoe mensen binnen een bepaalde staatsvorm een goed leven konden leiden. Uitgangspunt de levenshouding van de aristocraten in een aristocratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

7.1 Welke rol had de rede (logos) en de deugd (aretè) en het handelen (energeia) als werkelijkheid van de ziel daarin spelen

A

-de rede logos stelt de mensen aan tot handelen. zooion logon echon.
-de deugd aretè maakt het mogelijk goed te kunnen handelen
-handelen energeia is het in werking zijn van de ziel krachtens de deugd.
om te handelen gebruik je de rede en om goed te handelen ook de deugd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beargumenteer dat deugdzaamheid en geluk, eudaimonia, uitsluitend bereikt kan worden binnen de polis

A

Aristoteles was vrij elitair. Hij zag de manier van leven van aristocraten als ideaal. De edelen waren verantwoordelijk voor het bestuur van de polis. Dus niet voor iedereen weggelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitleggen dat staatsvormen volgens Aristoteles kunnen ontaarden

A

Ipv Plato ging Aristoteles niet uit van 1 ultieme staatsvorm. Als politieke leiders alleen worden geleid door eigenbelang dan kunnen ze de goede staatsvormen ontaarden en slechte staatsvorm worden. goed: monarchie, aristocratie, politeia slecht: tirannie, oligarchie, democratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. 1 definitie van deugd volgens Aristoteles en toepassen
A

de deugd is een intentionele houding die in het midden ligt voor onszelf, redelijk bepaald volgens een redelijkheid waarmee iemand met praktische wijsheid dat zou doen. Middenweg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

8.2 Het streven naar geluk eudaimonia valt samen met het goede voor zichzelf en de gemeenschap

A

bij de volkomen deugd is de ziel in harmonie met zichzelf en met de ethische deugden en de praktische wijsheid in verhouding tot het recht en welzijn van de medemens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

8.3 onderscheid tussen dinaoëtische en ethische deugden

A

Volgens Aristoteles menselijke ziel in 2 delen:

  • dianoëtische deugden, denkende deel. kennis etc.
  • ethische deugden, strevende deel. moed etc. hoe iemand met een situatie omgaat. juiste handelswijze kiezen.
  • het vegatieve deel kent geen deugden volgens Aristoteles
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

8.4 uitleg verschillende deugden elkaar vooronderstellen (Aristoteles)

A

volgens Aristoteles moet je altijd kiezen tussen twee uitersten en moet je de juiste middenweg kiezen. De ware deugd bestaat uit de verzameling van alle ethische deugden + praktische wijsheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

8.5 volkomen deugd niet weggelegd voor de massa

A

volkomen deugd=ethische deugden en praktische wijsheid verenigd en gericht op het welzijn van de medemens =rechtvaardigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

8.6 ware vriendschap met zichzelf betekenis

A

een gelukkig mens doet niet aan destructieve gevoelens en verlangens. iemand die dit wel doet is niet in evenwicht en weinig ‘deugd’ in zijn leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. welke rol de deugd rechtvaardigd bij Aristoteles speelt bij zelfverwerkelijking van de mens in de polis. volgen van de wet een vrije handeling is
A

goede leven is geen zaak van een enkeling. je bent pas gelukkig als gemeenschapswezen. Rechtvaardigheid is een volkomen deugd en gericht op de medemens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

9.1 Volgens Aristoteles is het volgen van de wet een vrije handeling

A

Het bestuur zelf is een uitdrukking van de deugd. Wetten zijn dus een uitdrukking van edele handelen van elite. Burger herkent de wet als uitdrukking van eigen ethos. heerschappij van vrijen en gelijken over gelijken. Volgens Aristoteles is hiërarchie/ongelijkheid natuurlijk maar onze moderne ideeën komen hier niet mee overeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

10 volgens de vijf dimensies de opvattingen van Plato en Aristoteles over het goede leven uitleggen

A
  1. Samenleven met medemensen: Belangrijk voor Aristoteles, ontwikkeling binnen gemeenschap. 2. instituties: voor Aristoteles de familie en polisgemeenschap waar edelen lieden hoofd waren. hij zag gevaar in handel en geld verdienen. 3. lichaam. lichamelijke behoeften zijn noodzakelijjk maar niet edel. Groei en vooruitgang niet belangrijk. 4. natuur, hiërarchisch en geordend. 5. geestelijk; filosofie centraaal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

11.1 Waarin een karakterhouding zich onderscheidt van emoties en vermogens

A

de deugd = handeling van de ziel met de rede verbonden in overeenstemming met eigen voortreffelijkheid. houding op matige wijze. -geen emotie, geen bewuste keuzen en wordt niet beoordeeld. -ook geen vermogen, niet slecht of goed om emoties te ervaren. je bezit vermogen van nature, je bent niet van nature goed/slecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

11.2 dat voortreffelijkheid is gericht op het midden, zoals door verstandige mensen bepaald

A

in elke grootheid is een groter, kleiner deel. voortreffelijkheid is op midden gericht. Gevoelens op juiste moment, om juiste dingen, met juiste persnen met juiste bedoeling en juiste manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

11.3 Dat men maar op 1 manier goed maar op vele manieren slecht kan zijn.

A

het kwaad is onbegrenst, het goede begrenst en dus moeilijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. theologale deugden verhouden tot klassieke deugden. uitleggen wat liefde als hoogste deugd
A

Theologale deugden zijn afstemmen van ziel op God

  1. geloof: visioen van koninkrijk van God zien.
  2. hoop: doorzettingsvermogen, vertrouwen op God.
  3. liefde: inzetten voor het welzijn van anderen d.m.v. liefdadigheid.
28
Q

12.2 waarom liefde gespannen is met hiërarchische denken van Plato en Aristoteles

A

de kardinale deugden: matigheid, moed, bezonnenheid, rechtvaardigheid. in de Middeleeuwen overgenomen + 3 theologale deugden. Spanningsveld: kardinale deugden afkomstig uit aristocratische hiërarchische wereld. theologale, christelijke deugden echter gebaseerd op gelijkheid. terwijl Kerk ook hiërarchische structuur had.

29
Q

13 4 opvattingen over het autonome individu, een kernmotief van de moderniteit

A
  1. religieus (protestants 2. rationale bepaling van plichten (Locke en Kant) 3. antiburgerlijke religiositeit (Kierkegaard) 4. hoogst-individuele authenticiteit
30
Q

14 uitleg dat het protestantisme van de 16e eeuw zowel sprake is van verinnerlijking (subjectivering) van de moraal als van een plichtsethiek

A

In het protestantisme is zowel sprake als verinnerlijking van de moraal als plichtsethiek. Door het protestantisme ontstond het autonome individu. Via Bijbelstudie ieder afzonderlijk tot geloof. Mens voor zich en God. Het individuele geweten ligt ten gronden =subjectivering van de moraal.

31
Q

14.1 door het protestantisme verandert idee over goede leven

A

gevolgen van protestantisme voor plichtethiek (goede leven): verschuiving van deugdethiek met nadruk op het Woord van God. nadruk op ontplooing van menselijke natuur naar het volgen van bepaalde leefregels van God.

32
Q
  1. opvatting uitleggen dat het opstellen van burgerrechten mede voortkomt uit de protestantse religieuze levenservaring. Wat Locke bedoelt met ‘rechten van individu’
A

Locke is grondlegger liberalisme: nadruk op onvervreemdbare rechten. Staat moet deze respecteren. Locke was protestants: mensen hebben recht op persoonlijk eigendom, omdat dat door arbeid geleverd wordt.

33
Q

15.2 Kant met ‘autonome individu’ bedoelt

A
  • Kant: vrijheid behoort tot het Ding an sich, de noumenale wereld. Zonder vrije wil geen moraal. Moraal zit dus ook in noumenale wereld. Mensen die alleen richten op natuurlijke neigingen leven in de fenomenale wereld. mensen moeten zich vrij denken.
  • de menselijke autonomie gebaseerd op stem van rede. Uitdrukking in de categorische imperatief. alleen zo komt de goede wil van de mens tot uitdrukking.
  • De moraalfilosfie wordt gezien als een rationalisering van het protestantse geweten.
34
Q

16 aan het protestantisme ontsproten kritiek van Kierkegaard op de opvattingen van verlichtingsfilosofen over het autonome individu uitleggen

A

Kierkegaard had kritiek op de rationalisering van het christelijke geloof: de individuele Godsverhouding was door de Verlichting verloren. Hij wilde de ervaring van de sterfelijke mens met God herstellen. bv. Bijbelverhaal Abraham en Izaäk: ware geloofsverhouding tot God valt niet ethisch te verklaren. Voor Kierkegaard is enkeling het middelpunt met zijn verhouding tot God. Enkeling is niet ondergeschikt maar overstijgt het algemene.

35
Q
  1. opvatting dat authenticiteit kenmerkend is voor de moderne invulling van het goede leven
A

Kierkegaard stond aan de basis van het existentialisme. Hierbij wordt het individu op zichzelf teruggeworpen en moet hij zelf authentiek leven. dat is goed leven. Existentialisten wezen erop dat veel mensen niet authentiek leven maar wel wel zouden moeten. Goede leven is moeilijk te bepalen want ieder individu heeft eigen existentie. modern exitentialisme: individu bevrijden uit valse burgermoraal. antichristelijk, groot verschil met Kierkegaard.

36
Q

17.2 problemen met het modern idee van het autonome authentieke individu:

A

wat goed leven is, wordt moeilijker te bepalen: subjectivering van het ‘goed leven’. -bestaat individuele vrijheid wel? iedereen wordt beïnvloed door anderen.

37
Q
    1. De kandidaten kunnen uitleggen wat de natuurwet volgens Locke inhoudt. Daarbij kunnen zij de volgende aspecten uitleggen: op welke manieren mensen gelijk zijn.
A

Mensen bevinden zich van natuur in een toestand van volledige vrijheid om zelf te beslissen over hun leven. Ze zijn gelijk om dat zij allemaal dezelfde gaven en vermogens hebben. Macht en rechtsmacht zijn wederkerig.

38
Q

18.2 De kandidaten kunnen uitleggen wat de natuurwet volgens Locke inhoudt. Welke rechten en plichten mensen van natuur hebben

A

Mensen zijn vrij en onafhankelijk, je mag niemand anders schaden in zijn leven. uitvoering van de natuurwet is in handen van iedereen. Iedereen heeft het recht de natuurwet uit te voeren en straffen op te leggen.

39
Q

18.3 De kandidaten kunnen uitleggen wat de natuurwet volgens Locke inhoudt. Hoe persoonlijk bezit ontstaat

A

De arbeid is eigendom van de arbeider zelf volgens Locke. Alles wat hij uit de natuur onttrekt en vermengd met zijn arbeid en is dus zijn eigendom.

40
Q

18.4 De kandidaten kunnen uitleggen wat de natuurwet volgens Locke inhoudt. Hoe vanuit de natuurtoestand een staat ontstaat

A

In de natuurtoestand ontbreekt het aan een wet, aan rechters en aan het vermogen vonnis te voeren. Omdat mensen hun eigendom willen beschermen stellen zij zih onder het bestuur van een regering.

41
Q
  1. welk doel de stichting van een staat heeft volges Locke. -dat daartoe een wetgevende en uitvoerende macht nodig zijn. -welke vermogens daarom opgeheven moeten worden
A

Staat heeft als doel vrijheid en het eigendom te beschermen. Twee rechten uit de natuurstand: 1. het recht zelf te doen wat hij wil wordt opgegeven om te laten besturen door wetten 2. vermogen om te straffen. Dit wordt overgenomen door de wetgevende macht en de uitvoerende macht

42
Q
  1. de opvatting van Kierkegaard over het christelijk geloof als paradox -op welke manier de enkeling hoger staat dan het algemene en dit paradox
A

een enkeling kan nooit groter worden dan het algemene maar de enkeling overstijgt het algemene en staat in absolute verhouding tot God. Telogoische suspensie van ethiek: onethische daad in de naam van hoger doel.

43
Q

20.2 met het bijbelverhaal Abraham de opvatting van Kierkegaard uitleggen dat christelijk geloof paradox is en niet kan worden herleid tot de ethiek

A

Abraham moest zijn zoon opofferen voor God. Hij handelde als enkeling voor een hoger doel. Geen tragische held, dat is ethisch, maar hij staat erboven: het is een persoonlijke keuze in opdracht van God.

44
Q
  1. De kandidaten kunnen uitleggen dat volgens Smith welvaart voor een ieder komt door arbeid, arbeidsverdeling en vrije markt. 1. dat volgens smith welvaart voor een ieder komt door arbeid, arbeidsindeling en vrije markt
A
  1. arbeid: via arbeid kan iedereen opgenomen worden in de welvaartscreatie: werken voor inkomen. 2 arbeidsindeling: m.b.h. techniek kan je productie efficiënter maken. 3. vrije markt: iedereen producten en consument. uitwisseling van goederen en ideeën. Creatieve coöperatie-ruimte
45
Q

21.2 Smiths opvatting van een markt betrekkenen aangeven welke vooronderstellingen hierbij horen. Dat Smith welvaart voor een ieder komt door arbeid.

A

Mensen moeten elkaar kunnen helpen en producten aanbieden. We kunnen ons inleven in de wens van ander, door ons gedeeld eigenbelang. Evenwicht tussen vraag en aanbod –> producten steeds beter en goedkoper.

46
Q

21.3 Weergeven welke dehumaniserende effecten er volgens Smith bij een verdere arbeidsindeling zullen optreden

A

Werk is eentonig en geestdodend. Oplossing: onderwijs. georganiseerd door de staat.

47
Q
  1. Uitleggen dat volgens Marx de vrije markt tegenover het goede leven staat. welke rol kapitaal daarin heeft.
A

Privébezit komt meer in de handen van enkelen. Vrijheid van anderen wordt ingeperkt en hun welvaart verkleint –> ongelijkheid –> klassenstrijd. Geld als kapitaal is een eigen macht en een doel op zich geworden. Winstmaximalisatie. Arbeidsproductiviteit moet steeds hoger. Arbeider wordt dus geëxploiteerd door het kapitaal (kapitalisten).

48
Q
  1. opvatting dat de vrije markt gepaard gaat met dehumanisering, ecologische uitputting en financiële verstikking.
A
  1. dehumanisering: mens raakt vervreemd van eigen arbeid, uitbuiting. 2. Ecologische uitputting: onbegrensd consumeren –> uitputting energie en grondstoffen. 3. financiële verstikking: moderne aandeelhouders kapitalisme leidt tot kortetermijnwinsten najagen en vergroot schulden.
49
Q
  1. Uitleg dat met de vrije markt een scheiding is tussen de private en publieke sfeer waarbij ook de politiek wordt bepaald door de economie. Tronto.
A

Tronto: 3 politieke afgrenzingen in marktsamenleving: 1. scheiding moraal en politiek 2. abstracte ethische regels en concrete uitwerking 3. publieke en private sfeer =publiek Man, economie private=Vrouw, zorg. Publieke sfeer alleen om efficiëntie en geen pplek voor zorg en moraal. Zo worden domeinen van zorg verzakelijkt ten koste van goede zorg.

50
Q
  1. Neoklassieke visie dat kwaliteit van zorg beter wordt door de vrije markt en tegenovergestelde. Voorbeelden voor.
A

Neoklassieke visie dat kwaliteit zorg beter wordt door vrije markt: scheiding publieke en private, zorg 2e plek. argumenten: 1. zorg is natuurlijk en door mensen met aanleg. 2. zorg is gelijk aan ieder ander goed en past in de markt. 3. Crisis in de zorg oplossen door marktwerking. Laten.

51
Q
  1. Neoklassieke visie dat kwaliteit van zorg beter wordt door de vrije markt en tegenovergestelde. Voorbeelden tegen.
A

Als burger in democratie zorg je voor medemens. Tronto: Politiek ten onrechte deel van de economie, zou dichter bij zorg moeten zijn.

52
Q
  1. 2 redenen waarom arbeidsindeling volgens Smith typisch menselijk is. uitleg dat samenwerken leidt tot meer welvaart voor ieder.
A
  1. de neiging tot handelen 2. de mens heeft behoefte aan hulp van anderen. Omdat mensen hulp nodig hebben om te overleven gaan ze goederen ruilen. Iedereen gaat uit van eigenbelang. Iedereen ontwikkelt talenten kan de rest van de samenleving profiteren.
53
Q
  1. Uitleggen dat volgens Smith de taak van de overheid is om de negatieve gevolgen van arbeidsindeling te voorkomen. Wat deze zijn.
A

Negatieve gevolgen zijn: zedenbederf en verlodering omdat arbeidsverdeling betekent dat ieder maar 1 of enkele taken verricht –> dom en onwetend. Overheid moet onderwijs verzorgen.

54
Q
  1. Volgens Marx de ontwikkeling van productieverhoudingen overmijdelijk tot een sociale revolutie leidt. En dat de sociaal-economische positie van mensen wordt bepalend is voor hun bewustzijn.
A

De wijze waarop materie wordt geproduceerd is bepalend voor het sociale, politieke en geestelijke levensproces. Je bewustzijn wordt bepaald door je maatschappelijke positie. Als productiekrachten (arbeiders) en productieverhoudingen (eigendom) niet in evenwicht zijn breekt revolutie aan.

55
Q
  1. de opvattingen van Marx en engels over de onvermijdelijke overwinning van het proletariaat op de bourgeoisie. Welke rol loonarbeid, kapitaal, productie- en verkeersmiddelen in de hierin spelen.
A

er zijn 2 klassen: bourgeoisie en proletariaat. Gevolg van veranderende productiewijzen. Het gaat om vermeerderen van kapitaal door verbetering productieproces door techniek en globale afzetmarkt. Loonarbeid maakt arbeiders aanhangsel van machine.–> vereniging en revolutie organiseren.

56
Q
  1. Voorbeeld van de virtuele biotoop gebruiken om de moderniteit die leidt tot sociaal atomisme uit te leggen En invloed op relaties.
A

virtuele biotoop= door techniek mogelijk gemaakte digitale wereld, bestelbaar bestand. Dit beïnvloed onze relaties: 1. individualisering: autonome subjecten. lichamelijk dimensie verloren. 2. rationalisering: rationale ordening door computers. 3. vrije markt, ieder is zichzelf tot doel. permanente innovatie relaties –> transacties. 4. techniek: moderne techniek maakt alles toegankelijk. 5. moderne instituties: in zichzelf gekeerd en geen verantwoordelijkheidsgevoel.

57
Q
  1. neoklassieke opvatting over hebzucht en egoïsme weergeven in 3 delen (Mandeville)
A
  1. het najagen van eigenbelang. stimuleert productie. 2. hebzucht, eigenbelang wordt gezien als de kern van het goede leven, iedereen wordt beter. 3. hebzucht basis van een goede sociale orde, we willen ons bezit verdedigen.
58
Q
  1. Het verschil tussen opvattingen van het communitarisme en liberalisme 1. aan de hand van onderscheid tussen dunne en dikke moraal kritiek van communitarisme op liberale mensbegrip.
A

Liberalen zien de mens alleen als individu. Geen inhoudelijk concept van wat het goede leven moet zijn =dunne moraal. enkel individu. Communitaristen: mens als onderdeel van de gemeenschap. dikke moraal= ideeen met daaraan verbonden wetten. Hoe mensen samen willen leven met moreel-ethische kant.

59
Q
  1. 2 Het verschil tussen opvattingen van het communitarisme en liberalisme. 2. De tegenstelling tussen liberalisme en communitarisme vanuit deugdenethische benadering.
A

Nu zijn tegenstellingen tussen liberalen en communitaristen grotendeels verdwenen. Restant: debat over deugd. Vorming van een individu tot een vrij wezen. Niet om doen waar je zin in hebt, maar in toom houden van natuurlijke neiginen (vriend van jezelf). Goede gewoontes aanleren.

60
Q
  1. uitleggen dat MacIntyre deugdenbegrip actualiseert met behulp van begrippen practice, internal goods, external goods.
A

Practise: samenwerkingsverbanden met gezamenlijk zorg voor gemeenschappelijk goed met standaarden. Internal goods: kwaliteiten ontwikkelt als iemand samenwerkt aan gemeenschapppelijk goed. Bepaald ook je identiteit. External goods: uitwendige goederen als macht, genot, geld. corrumperend effect op interne zaken.

61
Q

33.2 uitleggen dat MacIntyre deugdenbegrip actualiseert met behulp van begrippen practice, internal goods, external goods. Toepassen op praktijken: sport, bedrijf, media en onderwijs.

A

Sport: samenwerken zodat individuele kwaliteiten versterken. Bedrijfsleven: samenwerkingsverband enkel succesvol op lange termijn als men beschikt over moed, eerlijkheid en rechtvaardigheid. media: bezitten een cooperatieve structuur, net als onderwijs.

62
Q
  1. Opvatting van Hegel uitleggen waarin individuele vrijheid niet kan worden verwerkelijkt zonder de specifieke sfeer van zedelijkheid: burgerlijke maatschappij’/
A

De mens dankt zijn vrijheid aan de gemeenschap waarin hij leeft van sociale, culturele en politieke orde. Hegel noemt dit zedelijkheid, onze eigen identiteit. Je kunt eigen geluk najagen binnen de zedelijkheid: de burgerlijke maatschappij. Altijd lid van een collectief verband.

63
Q
  1. Opvatting van Hegel over Anerkennung als ‘verdubbeling van ons zelfbewustzijn’ uitleggen en kritiek op atomaire vrijheidsopvatting.
A

Hegel: tegen de atomaire vrijheidsopvatting, omdat daar nadruk ligt op ongebondenheid en individuele keuzevrijheid. Ware vrijheid ligt in relatie tot ander: Anerkennung. Erkenning= verdubbeling van ons zelfbewustzijn: het ik dat wij, het wij dat ik wordt.

64
Q
  1. Opvatting van Hegel over arbeid uitleggen waarin individu zijn behoeften bemiddelt zichzelf vormt en daarmee zijn eigen vrijheid en geluk verzoent met de gemeenschap.
A

Hegel: arbeid hoort bij de burgerlijke maatschappij. Hier kom je los van je familie en kun je je eigen interesses volgen. Individuele vrijheid wordt hier verzoent met de gemeenschap. Arbeid en vrije markt ziet hij als een systeem der behoeften. Je bevredigt je behoefte niet direct maar d.m.v. arbeid. Gedurende die arbeid dien je iets voort te brengen dat nuttig is voor een ander. Zo bevrijding van je eign, tijdelijke behoeften en vorm je jezelf: Bildung.

65
Q

36.2 Uitleggen dat in corporaties en in de staat private belangen door wederzijds erkenning worden verzoend in een bestendige gezamenlijkheid. Hegel/

A

beroepen vormen corporaties. Hegel ziet dit als een 2e familie. Wederzijdse erkening zie je zowel in het bijzondere (zorg voor kwaliteit van je beroep) en het algemene (het idee dat een beroepsgroep een bepaalde bijdrage levert aan de maatschappij). Een verzoening tussen individu en gemeenschap.