Economie et Ecologie Flashcards
de economie
l’économie
economisch
économique
werken
travailler
de job, werk, arbeid
le travail
aan het werk (zijn), op het werk (zijn)
(être) au travail
de werk(st)er, arbeid(st)er
le travailleur, la travailleuse
de arbeidsvoorwaarden
les conditions de travail
het goed
le bien
de dienst
le service
de nood, de behoefte
le besoin
de behoefte vervullen
satisfaire les besoins
nodig hebben
avoir besoin de
de markt
le marché
op de markt brengen, lanceren
mettre/lancer qqc sur le marché
de arbeidsmarkt
le marché du travail
de fabriek
l’usine
het vrij beroep
la profession libérale
de grondstof
la matière première
natuurlijke rijkdommen
les ressources naturelles
de steenkool
le charbon
de olie
le pétrole
de wol
la laine
het katoen
le coton
het zand
le sable
produceren
produire
de productie
la production
het product
le produit
de producten(e)
le producteur, la productrice
productief
productif, productive
construeren, bouwen, maken
construire
de constructie
la construction
de constructeren, bouwen, maken
construire
de constructeur, bouwer, maker
le constructeur, la constructrice
maken, produceren, vervaardigen, fabriceren
fabriquer
op maat maken/fabriceren/vervaardigen
fabriquer sur mesure
de fabricage, de vervaardiging
la fabrication
de fabricant
le fabricant, la fabricante
het instrument, gereedschap, werktuig
l’outil
ontwikkelen
développer
de ontwikkeling
le développement
de ontwikkelaar
le développeur, la développeuse
transformeren, veranderen
transformer
de transformatie, verandering
la transformation
verdelen
distribuer
de verdeling, distributie
la distribution
de verdeler
le distributeur, la distributrice
verdelen
répartir
de verdeling
la répartition
importeren
importer
de import
l’importation
de importeur
l’importateur, l’importatrice
exporteren
exporter
de export
l’exportation
de exporteur
l’exportateur, l’exportatrice
leveren
fournir
de leverancier
le fournisseur, la fournisseuse
(aan huis) leveren
livrer (à domicile)
de (thuis)levering
la livraison (à domicile)
de leveringstermijn
le délai de livraison
de bezorger
le livreur, la livreuse
verpakken
emballer
de verpakking
l’emballage
opslaan, stockeren
stocker
de voorraad
le stock
de voorraad beheren
gérer le stock
het voorraadbeheer
la gestion des stocks
in voorraad hebben
avoir en stock
uit voorraad zijn, niet op voorraad hebben
être hors stock, être en rupture de stock
stockeren, opslaan
entreposer
het magazijn, loods
l’entrepôt
bevoorraden
approvisionner
de bevoorrading
l’approvisionnement
verkopen
vendre
de verkoop
la vente
de verkoper, verkoopster
le vendeur, la vendeuse
(aan)kopen
acheter
de aankoop
l’achat
de (aan)koper
l’acheteur, l’acheteuse
de winkel
le magasin
consumeren
consommer
de consumptie
la consommation
de consument
le consommateur, la consommatrice
bestellen
commander
de bestelling plaatsen, bestellen
passer (une) commande
de bestelling
la commande
gebruiken
utiliser
het gebruik
l’utilisation
de gebruiker
l’utilisateur, l’utilisatrice
nuttig
utile
de klant
le client
het cliënteel, klanten
la clientèle
aanbieden
offrir
de offerte, aanbieding, aanbod
l’offre
(de wet van) vraag en aanbod
(la loi de) l’offre et (de) la demande
de sector
le secteur
de primaire sector
le secteur primaire
de secundaire sector
le secteur secondaire
de tertiaire sector
le secteur tertiaire
de landbouw
l’agriculture
landbouw
agricole
de landbouwer
l’agriculteur, l’agricultrice
de visvangst
la pêche
voeden
nourrir
het voedsel
la nourriture
de mijn
la mine
de mijnbouw
l’exploitation des mines
aan mijnbouw doen
exploiter des mines
het bos, het woud; de bosbouw
la forêt
